Выбрать главу

‘Vergeving, mijn vrouwe, maar we moeten ons haasten. Het is heel dringend dat ik Nynaeve zo snel mogelijk zie.’ Hij hief de tas omhoog. ‘Ze wilde dit hebben, en het was heel belangrijk.’ Als hij klaar was voor Mins terugkomst, kon hij misschien al weg zijn voor hij de twee anderen onder ogen moest komen. ‘Als Nynaeve Sedai dacht dat het dringend was,’ zei het gezette mens uitdagend, waarbij ze zware nadruk legde op de eretitel die hij had weggelaten, ‘zou ze bericht hebben achtergelaten dat je verwacht werd. Loop achter me aan en hou je mening en raadgeving maar voor je.’

Ze liep weg zonder op antwoord te wachten, zonder om te kijken en schreed voort met een statige sierlijkheid. Hij kon niets anders doen dan haar volgen en herinnerde zich dat de huisvrouwe gewend was dat iedereen deed wat ze zei. In een paar grote stappen had hij haar ingehaald en kwam bijna naast haar lopen, voor haar verontwaardigde blik hem deed terugvallen. Hij mompelde enkele verontschuldigingen terwijl hij zijn haarlok opzij schoof. Hij was het niet gewend om achter iemand aan te lopen en het verbeterde zijn stemming niet bepaald. Hij was nog steeds een beetje duizelig en de smerigheid van de smet was nog voelbaar. Hij leek de laatste tijd steeds vaker een slechte bui te hebben, tenzij Min bij hem was. Ze waren nog niet ver toen er dienaren in livrei in de gangen verschenen, die bezig waren met poetsen en afstoffen en van alles brachten of wegbrachten. Blijkbaar hadden Min en hij geluk gehad toen de gang leeg was op het moment dat ze de opslagkamer verlieten. Opnieuw ta’veren. Ze liepen een smalle diensttrap af en zagen nog meer dienaren. En iets anders, een heleboel vrouwen die niet in livrei waren. Koperkleurige Domani, kleine bleke Cairhienin, vrouwen met een olijfkleurige huid en donkere ogen die beslist geen Andoranen waren. Ze deden hem glimlachen, een zuinige en tevreden glimlach. Geen van hen had een leeftijdloos gezicht, en een heel stel had zelfs rimpels en kraaienpoten, die bij een Aes Sedai nimmer te zien zouden zijn. Het vreemde was dat hij soms wel kippenvel kreeg als er een vlakbij kwam. Ze waren aan het geleiden of hielden saidar tenminste vast. Reene Harfor liep met hem langs gesloten deuren waar hij ook de prikkeling kon voelen. Achter die deuren moesten andere vrouwen ook aan het geleiden zijn. ‘Vergeving, vrouwe,’ zei hij in de grove stem die hij voor Nuli gebruikte. ‘Hoeveel Aes Sedai zijn er in het paleis?’

‘Gaat je niet aan,’ snauwde ze. Toen keek ze over een schouder naar hem, zuchtte en gaf toe. ik geloof niet dat er kwaad in schuilt dat je het weet. ‘Er zijn er vijf, met vrouwe Elayne en Nynaeve meegeteld.’ Er sloop iets van trots in haar stem. ‘Het is lang geleden dat er zoveel Aes Sedai tegelijk het gastrecht verzochten.’ Rhand zou kunnen lachen, maar zonder vreugde. Vijf? Nee, niet inclusief Nynaeve en Elayne. Drie echte Aes Sedai. Drie! Wie de rest was, deed er niet echt toe. Hij had aangenomen dat het gerucht over honderden Aes Sedai die met een leger naar Caemlin optrokken, betekende dat er ook zoveel zusters bereid waren de Herrezen Draak te volgen. In plaats daarvan was zelfs zijn oorspronkelijke hoop op een stuk of tien zusters wel heel optimistisch geweest. De geruchten waren alleen maar geruchten geweest. Of anders een plannetje van Elaida. Licht, waar was Mart? Kleuren flitsten in zijn hoofd – even dacht hij dat het Marts gezicht was – en hij struikelde.

‘Als je dronken bent, Nuli,’ zei vrouwe Harfor streng, ‘zul je het bitter betreuren. Daar zal ik zelf op toezien.’

‘Ja vrouwe,’ mompelde Rhand en rukte aan zijn haarlok. In zijn hoofd gierde het waanzinnige, huilende gelach van Lews Therin. Hij moest hier zijn – het was nodig – maar hij begon het al te betreuren.

Nynaeve en Talaan din Geleyn waren omgeven door het licht van saidar en keken elkaar op vier pas afstand voor de haard aan. Een stevig vuur was erin geslaagd de kou uit de lucht te verdrijven. Of misschien was het de poging die haar verwarmd had, bedacht Nynaeve zuur. Aan de kostbare klok op de bewerkte schoorsteenmantel te zien, duurde deze les al een uur. Een uur geleiden zonder rust maakte iedereen warm. Sareitha werd geacht hier te zijn, niet zij, maar de Bruine zuster was het paleis uitgeglipt met het bericht dat ze een dringende boodschap moest doen in de stad. Careane had geweigerd om twee dagen achter elkaar les te geven, en Vandene weigerde nog steeds iedere les om de belachelijke reden dat het onderricht van Kirstian en Zareya haar daar geen tijd voor liet. ‘Zoals dit,’ zei ze, en wikkelde haar stroom van Geest om het jongensachtige lichaam van het Zeevolkmeisje in haar pogingen om haar af te weren. Ze voegde de kracht van haar eigen stroom eraan toe en duwde het meisje verder weg, terwijl ze tegelijk Lucht in drie losse wevingen geleidde. Een ervan kietelde Talaans ribben door haar blauwlinnen buis. Het was een eenvoudige afleiding, maar het meisje hijgde verrast en heel even verminderde haar omhelzing van de Bron, heel even flikkerde de Ene Kracht in haar. Tegelijk duwde Nynaeve niet langer tegen de stroom van de ander, maar richtte met een ruk haar eigen stroom op haar oorspronkelijke doel. Het opleggen van een schild voelde nog steeds aan als een klap tegen een muur. De klap werd gelijkmatig over haar hele lichaam verspreid in plaats van in haar palm alleen, wat nauwelijks een verbetering was. Op hetzelfde ogenblik verdween de gloed van saidar en drukten haar laatste twee stromen Lucht Talaans armen tegen haar zijde en haar knieën in de wijde, donkere broek tegen elkaar. Heel netjes, al zeg ik het zelf, dacht Nynaeve. Het meisje was heel lenig en erg goed met haar wevingen. Bovendien was het op zijn best gewaagd, en op zijn slechtst zinloos, om iemand af te schermen die de Ene Kracht vasthield, tenzij je véél sterker was dan de ander. Maar hoewel Talaan haar evenaarde, maakte dat geen verschil. Het hielp om een tevreden glimlach te voorkomen. Het leek zo kort geleden dat de zusters geschrokken waren van haar kracht en geloofden dat slechts enkele Verzakers meer kracht hadden. Talaan was nog niet vertraagd; ze was weinig meer dan een kind. Vijftien? Jonger misschien! Het Licht mocht weten wat haar vermogen was. Geen enkele windvindster had het haar verteld en Nynaeve was er niet de vrouw naar om ernaar te vragen. Ze had er geen belang bij om te weten of dit meisje van het Zeevolk sterker dan haar zou worden. Helemaal niet.

Talaan schuifelde met haar blote voeten op het groene tapijt en deed een vergeefse poging om het schild te breken, dat Nynaeve gemakkelijk op zijn plaats hield. Ze zuchtte verslagen en liet haar ogen zakken. Zelfs als iets lukte, gedroeg ze zich alsof ze gefaald had, en nu zakte ze zo ontmoedigd in elkaar dat je zou geloven dat alleen de wevingen van Lucht haar overeind hielden.

Nynaeve liet haar stromen wegsijpelen, verschikte haar stola en opende haar mond om Talaan te zeggen wat ze verkeerd gedaan had. En om wederom aan te duiden dat het geen zin had om los te willen breken, tenzij je véél sterker was dan degene die je afgeschermd had. Het Zeevolk leek amper iets van haar te willen aannemen, tenzij ze het tien keer zei en twintig keer voordeed. ‘Ze gebruikte je eigen kracht tegen je,’ merkte Senine din Rial bot op voordat Nynaeve kon spreken. ‘En ze heeft je opnieuw afgeleid. Het is net als bij worstelen, meisje. Je weet hoe je moet worstelen.’