Talaan boog diep, evenwijdig aan de vloer, en raakte haar voorhoofd, lippen en hart aan. ‘Zoals u bevolen hebt, golfvrouwe,’ zei ze bijna fluisterend.
‘Wat heeft dit te betekenen?’ eiste Nynaeve. ‘Laat me gaan. U kunt Merilille op deze manier behandelen, maar als u maar even denkt dat...!’
‘Je zegt dat er geen manier is om dit schild te breken, tenzij je veel sterker bent,’ onderbrak Zaide haar. Haar toon was niet ruw, maar ze wenste onvoorwaardelijk gehoord te worden. ‘Als het Licht het wil, zullen we leren of het juist is wat je ons verteld hebt. Het is bekend hoe Aes Sedai de waarheid als een draaikolk rond laten wentelen. Windvindsters, vorm een cirkel. Kurin, jij leidt. Als ze uitbreekt, zorg je ervoor dat ze geen kwaad doet. Als aanmoediging... leerling, bereid je voor om haar ondersteboven te draaien als ik tot vijf heb geteld. Een.’
Het licht van saidar omgaf alle windvindsters tegelijk terwijl ze koppelden. Kurin stond wijdbeens, met haar handen op de heupen, alsof ze zich op het dek van een schip in evenwicht hield. Het volledig ontbreken van een uitdrukking op haar gezicht hield in dat ze er geen ogenblik aan twijfelde dat ze het zouden ontdekken als Nynaeve de waarheid omzeild had of een regelrechte leugen had verkondigd. Talaan stond zowaar rechtop en haalde diep adem. Ze knipperde niet eens met haar ogen, die ze vragend op Zaide hield gericht. Nynaeve knipperde met de ogen. Nee! Dat konden ze haar niet aandoen! Niet opnieuw! ‘Ik zeg u,’ zei ze veel kalmer dan ze zich voelde, ‘dat ik op geen enkele manier het schild kan doorbreken. Talaan is te sterk.’
‘Twee,’ zei Zaide, en vouwde haar armen onder haar borsten en staarde naar Nynaeve alsof ze werkelijk de wevingen kon zien. Nynaeve duwde voorzichtig tegen het schild. Ze had net zo goed tegen een stenen muur kunnen duwen. Luister naar me, Za... eh... golfvrouwe.’ Het was niet nodig om de vrouw nog meer tegen de haren in te strijken. Het Zeevolk was heel precies als het om de juiste aanspreektitel ging. Het was veel te precies in te veel dingen, ik weet zeker dat Merilille u iets over afschermen heeft verteld. Ze heeft de Drie Geloften gezworen. Ze kan niet liegen.’ Misschien had Egwene gelijk betreffende de Eedstaf.
Zaides blikken waren vastberaden en haar gezicht veranderde niet. ‘Drie.’
‘Luister,’ zei Nynaeve. Het kon haar helemaal niet meer schelen of ze ietwat wanhopig klonk. Misschien wel meer dan iets. Ze duwrde harder tegen het schild, en toen zo hard als ze kon. Ze had net zo goed haar hoofd tegen een rotsblok kunnen slaan. Wild en volkomen ondoordacht vocht ze tegen de stromen Lucht die haar vasthielden. De franje en losse plooien van haar stola dansten om haar heen. Ze had evenveel kans om uit deze stromen los te breken als door de afscherming heen te breken, maar ze kon zichzelf niet beheersen. Niet nog eens! Dat kon ze niet aan! ‘Je moet naar me luisteren.’
‘Vier.’
Nee! Nee! Niet nog eens. Woest graaide ze naar het schild. Het mocht dan zo hard als steen zijn, het voelde meer aan als glas, glanzend en glad. Ze kon de Bron erachter voelen, bijna zien, zoals warmte en licht vanuit een ooghoek. Wanhopig en hijgend tastte ze het gladde oppervlak af. Er zat een rand aan, bijna als een cirkel, maar toen ze probeerde om de rand heen te glippen merkte ze dat ze weer in het midden van die gladde cirkel was. Dit had geen zin. Ze had dit allemaal al lang geleden geleerd en al lang geleden geprobeerd. Haar hart bonsde en leek uit haar ribbenkast te willen springen. Ze vocht tevergeefs om haar kalmte te bewaren en probeerde weer de rand te vinden, zonder te proberen aan de andere kant van de cirkel te komen. Er was één enkele plek waar het... zachter aanvoelde. Dat had ze nooit eerder opgemerkt. Dit zachte punt, een kleine bobbel, leek in niets van het overige schild te verschillen en was niet erg veel zachter, maar ze gooide zichzelf er tegenaan. En merkte dat ze weer terug was in het midden. Als een dolleman wierp ze al haar kracht tegen de zachte plek, steeds weer opnieuw, en steeds weer werd ze naar het midden teruggeslingerd, maar ze wachtte dat niet eens meer af en probeerde het opnieuw en opnieuw. Opnieuw. O Licht! Alsjeblieft! Ze moest! Voordat...!
Ineens besefte ze dat Zaide nog steeds geen vijf had gezegd. Ze hijgde alsof ze tien span had gehold en staarde in het niets. Het zweet rolde over haar gezicht en rug. Het droop tussen haar borsten en gleed over haar buik naar beneden. Haar benen trilden. De golfvrouwe keek haar recht aan en tikte nadenkend met een slanke vinger tegen haar volle lippen. De gloed hing nog steeds om de cirkel van zes en Kurin had nog steeds een afwijzend standbeeld kunnen zijn, maar Zaide had nog steeds geen vijf gezegd. ‘Heeft ze het werkelijk even hard geprobeerd als het lijkt, Kurin,’ vroeg de golfvrouwe ten slotte, ‘of waren dat tekeergaan en gejank alleen maar toneel?’ Nynaeve probeerde een verontwaardigde blik te voorschijn te toveren. Ze had niét gejankt! Of wel? Haar blikken maakten op Zaide niet meer indruk dan regen op een rots. ‘Met zoveel moeite, golfvrouwe,’ zei Kurin met tegenzin, ‘had ze een klipper op haar rug kunnen dragen.’ Maar haar uitdrukkingsloze zwarte ogen stonden nog steeds minachtend. Alleen zij die op zee leefden, kregen van haar enige eerbied.
‘Laat haar los, Talaan,’ beval Zaide, en schild en bindingen verdwenen terwijl ze zich omdraaide en zonder een verdere blik op Nynaeve naar haar stoel terugkeerde. ‘Windvindsters, ik spreek jullie na haar vertrek. Ik zie je morgen op hetzelfde uur, Nynaeve Sedai.’ Nynaeve streek haar gekreukelde rokken glad, trok geërgerd haar stola recht en probeerde iets van haar waardigheid terug te winnen. Dat was niet gemakkelijk, zo bezweet en bevend. Ze had beslist niét gejankt! Ze probeerde niet naar de vrouw te kijken die haar had afgeschermd. Twee keer! Zo mak als een lammetje nu, en met haar ogen op de vloer gericht. Poe! Nynaeve trok haar stola om haar schouders. ‘Sareitha Sedai zal morgen volgens afspraak komen, golfvrouwe.’ Haar stem klonk tenminste vast. ik zal het druk hebben tot...’
‘Jouw lessen zijn nuttiger dan die van de anderen,’ zei Zaide, die nog steeds geen moeite deed om haar aan te kijken. ‘Op hetzelfde uur, of ik zal je jouw leerlingen toesturen om je te halen. Je mag nu gaan.’ En dat klonk als: je móét nu vertrekken.
Moeizaam slikte Nynaeve haar bezwaren in. Ze lieten een bittere nasmaak achter. Nuttiger? Wat betekende dat? Ze dacht niet dat ze dat echt wilde weten.
Tot ze de kamer had verlaten, was ze nog steeds de lerares. Het Zeevolk was onverbiddelijk in hun regels. Nynaeve nam aan dat slappe regels op schepen tot moeilijkheden konden leiden, maar ze had liever gehad dat het Zeevolk zich er bewust van was dat het nu niet op een schip was. Ze was nog steeds de lerares en dat betekende dat ze niet zomaar woest naar buiten kon struinen, hoezeer ze dat ook wilde. Erger nog, hun regels aangaande leraren onder de landrotten waren heel duidelijk. Ze nam aan dat ze gewoon elke medewerking had kunnen weigeren, maar als ze hun overeenkomst maar een haarbreedte zou schenden, zouden deze vrouwen het van Tyr tot aan het Licht mocht weten waar laten weten. De hele wereld zou weten dat een Aes Sedai haar woord gebroken had. Ze kon maar beter niet denken aan wat dat voor het aanzien van de Aes Sedai zou betekenen. Bloed en as! Egwene had gelijk, en bloedvuur voor haar!
‘Dank u, golfvrouwe, om mij toe te staan u les te geven,’ zei ze, waarna ze een buiging maakte en met haar vingers voorhoofd, lippen en hart aanraakte. Het was geen diepe buiging, maar dat was alles wat ze vandaag zouden krijgen. Wacht, twee buigingen. De windvindsters moesten er ook een krijgen. ‘Dank u, windvindsters, om mij toe te staan u les te geven.’ De zusters die uiteindelijk naar de Atha’an Miere zouden gaan, zouden ontploffen als ze erachter zouden komen dat hun leerlingen hen konden opdragen wat er geleerd moest worden en wanneer, en dat ze zelfs zouden kunnen aangeven wat ze moesten doen als ze geen les gaven. Op een schip van het Zeevolk stond een landrot-leraar weliswaar boven de gewone zeelieden, maar slechts een heel klein beetje. En de zusters zouden geen dikke buidels met goud krijgen om andere leraren aan boord te nemen. Zaide en de windvindsters reageerden alsof de scheepsjongen haar vertrek had aangekondigd. Ze stonden gewoon in een stille groep te wachten tot ze weg was, en niet bepaald geduldig. Alleen Rainyn leek haar even aan te kijken. Met een ongeduldige blik. Als alles gezegd en gedaan was, was ze weer een windvindster. Talaan stond nog steeds nederig waar ze was achtergelaten, een meisje dat naar het tapijt onder haar blote voeten staarde.