Выбрать главу

‘Nee, dat doe jij,’ vertelde Mart hem. Vervloekte Rhand met zijn ‘wellicht zo’n vijftig Aes Sedai’! Bloedvuur met zijn ‘dreig een beetje, maak indruk’! Het leek hem een heel goed idee hier te wachten tot er iemand uit dat dorp kwam om te vragen wie ze waren en wat ze wilden. Ditmaal geen vreemde kronkels door ta’veren. Elke veldslag moest naar hem toekomen; hij stapte er niet uit zichzelf in. is het die kant op?’ vroeg Aviendha wijzend. Ze wachtte niet op antwoord, maar legde haar pak op de schouders en beende naar het westen.

Mart keek haar met grote ogen na. Vervloekte Aiel. Een zwaardhand zou waarschijnlijk proberen haar ook gevangen te nemen en vervolgens zijn hoofd keurig verliezen. Een zwaardhand misschien niet. Als zij probeerde hem overhoop te steken, zou hij haar misschien verwonden. Daar kwam nog bij dat als zij Elayne vond en over Rhand aan wat haren ging trekken, of nog erger een mes in haar stak... Ze liep heel snel, draafde bijna, wilde heel graag snel in Salidar zijn. Bloeden bloedvuur!

‘Talmanes, jij hebt het bevel tot ik terugkom, maar je verzet geen stap tenzij iemand met beide laarzen de Bond een trap wil verkopen. Deze vier verkenners zullen je zeggen wat je mogelijk te wachten staat. Vanin, jij blijft bij me. Olver, blijf bij Daerid voor het geval hij berichten door wil geven. Je kunt hem leren hoe je slangen-en-vossen moet spelen,’ voegde hij er met een grijns voor Daerid aan toe. ‘Hij heeft me gezegd dat hij het graag wil leren.’ Daerids kaak zakte omlaag, maar Mart was al doorgereden. Het zou niet zo mooi zijn als hij met een bult op zijn kop door een zwaardhand Salidar werd ingesleurd. Hoe kon hij de kans daarop verkleinen? Zijn oog viel op de banieren. ‘Jij blijft hier,’ zei hij tegen de grijze vaandrig. ‘Jullie twee, kom mee. En hou die dingen opgerold.’

Zijn vreemde groepje had Aviendha snel genoeg ingehaald. Als er iets was wat de zwaardhanden kon overtuigen hen ongehinderd door te laten, dan moest één blik volstaan. Er schuilde geen gevaar in een vrouw en vier mannen die duidelijk een poging deden niet op te vallen door de twee banieren niet omhoog te houden. Hij keek naar de tweehandmeesters. Er stond geen enkele bries maar ze hielden de banieren strak tegen de stokken. Hun gezichten stonden gespannen. Alleen een dorpsgek zou een groep Aes Sedai in rijden en de banier door een onverwachte bries tonen.

Aviendha keek hem van opzij aan en probeerde zijn laars uit de stijgbeugel te schuiven. ‘Laat me erop,’ beval ze kortaf. Waarom wilde ze nu opeens, bij het Licht, rijden? Hij liet haar er niet op klauteren omdat ze hem waarschijnlijk uit het zadel zou stoten. Hij had al eens eerder een Aiel op een paard zien klimmen. Hij sloeg weer een vlieg dood, boog opzij en greep haar hand. ‘Hou vast,’ zei hij en hij trok haar met een grom achter zich. Ze was bijna even lang als hij en een en al spieren. ‘Hou je gewoon aan mijn middel vast.’ Ze keek hem aan en verschoof wat onhandig tot ze schrijlings over de rug zat, de benen bloot tot boven de knie maar daar trok ze zich weinig van aan. Mooie benen, maar hij liet zich niet meer in met een andere Aielse, ook niet als ze niet verzot op Rhand was. Even later zei ze tegen zijn rug: ‘Die jongen, Olver. Hebben de Shaido zijn vader gedood?’

Mart knikte zonder om te kijken. Zou hij de kans krijgen een zwaardhand te zien voor het te laat was? Vanin leidde hen en reed als altijd als een zak varkensvet, maar zijn ogen stonden scherp. ‘Zijn moeder stierf van de honger?’ vroeg Aviendha. ‘Daaraan of aan een ziekte.’ Zwaardhanden droegen van die mantels die helemaal in de achtergrond opgingen. Je kon langs ze lopen zonder hen te zien. ‘Olver was er niet al te helder over en ik heb niet aangedrongen. Hij heeft haar zelf begraven. Waarom? Denk je dat je hem iets verschuldigd bent, aangezien de Aiel zijn vader en moeder hebben gedood?’

‘Verschuldigd?’ Ze klonk geschokt, ik heb geen van beiden gedood, en trouwens, het waren maar boomdoders. Hoe kan ik dan toh hebben?’ Ze wachtte niet maar praatte verder alsof het hetzelfde onderwerp was. ‘Je zorgt niet goed voor hem, Mart Cauton. Ik weet dat mannen niets weten van kinderen opvoeden, maar hij is nog te jong om zijn tijd bij volwassen mannen door te brengen.’

Nu pas keek Mart haar aan en knipperde met zijn ogen. Ze had haar hoofddoek afgedaan en was druk bezig een gladde, groenstenen kam door haar donkerrode haren te halen. Her leek al haar aandacht te vragen. Dat en niet van het paard vallen. Ze had ook een fraaie zilveren ketting omgedaan en een brede armband van bewerkt ivoor. Hoofdschuddend wijdde hij zich weer aan het bestuderen van het bos. Aiel of niet, in sommige dingen waren ze allemaal hetzelfde. Al eindigt de wereld, een vrouw zal tijd voor haar kapsel vragen. Al eindigt de wereld, een vrouw zal alle tijd nemen om een man zijn fout duidelijk te maken. Hij zou misschien hebben gegrinnikt als hij niet zo druk bezig was met de vraag of de zwaardhanden hem nu in het oog hielden.

De zon klom naar het hoogste punt en was eraan voorbij, toen het bos opeens ophield. Minder dan honderd pas vrijgemaakte grond scheidde de bomen van het dorp zelf, en dat leek nog niet zo lang geleden te zijn gebeurd. Salidar zelf was een behoorlijk dorp van grijze stenen gebouwen en rieten daken. De straten waren vol en druk. Mart bewoog zijn schouders. Zijn jas was van de mooiste groene wol, met goudborduursel op de polskragen en hoge halskraag. Dat zou goed genoeg moeten zijn voor een gesprek met een Aes Sedai. Hij liet hem echter openhangen. Zelfs voor een Aes Sedai wilde hij niet van de hitte omkomen.

Niemand probeerde hen tegen te houden, maar mensen bleven staan, en elk oog richtte zich op hem en zijn vreemde kleine groepje. Ze wisten het inderdaad; iedereen wist het. Na vijftig gaf hij het tellen van Aes Sedai op. Het ging te snel en dat maakte hem ongerust. Hij zag geen krijgslieden tussen de mensen, tenzij hij de zwaardhanden meetelde. Sommigen in die kleur veranderende mantels, en enkelen voelden aan hun gevest terwijl ze voorbijreden. Geen krijgslieden in het dorp betekende gewoon dat ze allen in dat kamp waren, dat Vanin had genoemd. En alle krijgslieden in het kamp hield in dat ze gereedstonden om iets te gaan doen. Mart hoopte dat Talmanes zich aan zijn orders hield. Talmanes was redelijk verstandig, maar kon soms even gretig aanvallen als Nalesean. Hij had Daerid het bevel moeten geven – Daerid had te veel veldslagen meegemaakt om nog gretig te zijn – maar de edellieden zouden dat nooit hebben gepikt. Er leken geen vliegen in Salidar te zijn. Misschien weten zij iets dat ik niet weet. Zijn ogen vielen op een vrouw, een leuke vrouw in vreemde kleren. Een ruime gele korte broek en een wit jasje. Haar goudblonde haren hingen in een ingewikkelde vlecht tot aan haar middel. Verbaasd zag hij dat ze een boog droeg. Er waren niet veel vrouwen die de boog gebruikten. Ze zag hem kijken en dook weg in een smalle steeg. Iets aan haar kriebelde zijn geheugen, maar hij wist niet wat. Dat was de ellende met al die oude herinneringen. Hij zag voortdurend mensen die hem aan iemand herinnerden, die dan nadat hij op hun naam was gekomen, al duizend jaar dood bleken te zijn. Misschien had hij wel echt iemand gezien die op haar leek. Die gaten in de herinneringen aan zijn eigen leven waren aan de rand wazig. Waarschijnlijk weer zo’n Jager naar de Hoorn, dacht hij wrang en hij zette haar uit zijn gedachten. Het had geen zin door te rijden tot iemand wat zei, omdat blijkbaar niemand dat ging doen. Mart trok de teugels aan en knikte een magere, donkerharige vrouw toe die koel en vragend naar hem opkeek. Ze was leuk, maar té mager naar zijn smaak, zelfs zonder dat leeftijdloze gezicht. Wie wilde door botten worden gepord wanneer je iemand omarmde? ik heet Mart Cauton,’ zei hij enkel. Als zij buigingen en geknik wilde zien, kon ze de boom in, maar haar tegen zich in te nemen was dwaas, ik ben op zoek naar Elayne Trakand en Egwene Alveren. En Nynaeve Almaeren, neem ik aan.’ Rhand had haar niet genoemd, maar hij wist dat ze samen met Elayne was vertrokken. De Aes Sedai knipperde verbaasd met haar ogen, maar in een flits keerde de waardige ernst weer terug. Ze nam hem en de anderen een voor een op, keek wat langer naar Aviendha en keek toen zo lang naar de tweehandmeesters dat Mart zich afvroeg of zij de draak en de zwart-witte schijf door het opgevouwen doek heen kon zien. ‘Volg me,’ zei ze eindelijk, ik zal zien of de Amyrlin Zetel u kan ontvangen.’ Ze trok haar rok iets op en liep verder de straat in.