Op dat ogenblik zag Nynaeve hem en ze verstrakte zichtbaar. Heel even bleef ze staan om naar hem te kijken en haastte zich opeens de andere kant op. Ze wilde hem blijkbaar ontlopen. Ze keek tweemaal om voor ze achter de mensen en karren verdween. Hij bleef gramstorig staan en trok zijn hoed diep omlaag. Eerst schopte die vrouw hem zomaar en nu wilde ze niet met hem praten. Ze waren van plan hem in zijn sop te laten gaarkoken, zij en Egwene, tot hij braaf weg zou hollen zodra zij met een vingertje wezen. Nou, ze hadden de verkeerde gekozen voor hun spelletje, bloedvuur-nog-aan-toe! Vanin en de anderen stonden voor een stal naast een stenen gebouw dat vroeger vast en zeker een herberg was geweest. Nu stroomden er voortdurend Aes Sedai naar binnen of naar buiten. Pips en hun andere paarden waren aan een balk vastgebonden. Vanin en de twee verkenners die gevangen waren genomen zaten gehurkt tegen de muur. Mar en Ladwin verschilden sterk van elkaar. De een was lang, mager en had een ruw gezicht, de ander was klein en stevig en leek zachtmoedig. Beiden keken echter heel verlegen bij Marts nadering, ze voelden zich niet zo goed na hun gevangenname. De tweehandmeesters stonden stijf rechtop en hielden de banieren strak rond de stokken alsof dat nu nog zin had. Ze zagen er uiterst bezorgd uit. Een veldslag was één, maar al die Aes Sedai waren een andere zaak. In de strijd had de man een kans. Twee zwaardhanden hielden hen in het oog. Niet openlijk en van de andere kant van het erf, maar die plek in de volle zon waar ze stonden te praten, was niet toevallig gekozen. Mart streek over Pips’ neus en bekeek de ogen van het dier nauwkeurig. Een man in een leren vest kwam de stal uit en schoof een mestton de straat op. Vanin kwam naast hem staan en tuurde ook strak in de paardenogen. Mart keek niet naar hem en zei: ‘Kun jij de Bond bereiken?’
‘Misschien.’ Vanin fronste en schoof een ooglid van Pips omhoog. ‘Zal wat geluk nodig hebben. Ik laat mijn paard echter niet graag achter.’ Mart knikte en hield zijn hoofd nog dichter bij het paardenhoofd. ‘Zeg tegen Talmanes daar kalm te blijven zitten. Ik blijf hier misschien enkele dagen en vervloekt, ik wil geen stomme redding. Probeer hier weer terug te komen. Ongezien, als dat mogelijk is.’
Vanin spuwde in het zand onder Pips. ‘Als een man zich bemoeit met Aes Sedai, wordt hij zelf aan de teugel gelegd en gezadeld. Ik kom terug als het me lukt.’ Hoofdschuddend slenterde hij weg in de menigte, een dikke, verkreukelde man met een deinende loop, van wie niemand zou vermoeden dat hij zo goed kon sluipen. Een tweehandmeester schraapte weifelend zijn keel en kwam wat dichterbij. ‘Mijn heer; is alles...? Dit verloopt toch volgens plan, mijn heer?’
‘Alles volgens plan, Verdin,’ zei Mart, en hij gaf Pips een klopje. Hij zat vastgebonden in een zak waarvan het touwtje was dichtgeknoopt. Hij had Rhand beloofd Elayne veilig naar Caemlin te brengen en hij kon niet zonder haar vertrekken. Hij kon ook niet weggaan en Egwene met haar nek op het beulsblok achterlaten. Licht, het deed pijn, maar het zou best zo kunnen zijn dat hij Thoms raad moest opvolgen. Dat hij ervoor moest zorgen dat de bloedkoppen van die bloedwijven op hun bloedschouders bleven door ze op de een of andere manier te helpen om dit hele, idiote plannetje te laten slagen. Terwijl hijzelf trouwens ook graag zijn nek heel wilde houden. Waarbij hij er eveneens voor diende te zorgen dat Aviendha Elayne niet naar de keel vloog. Nou ja, in ieder geval was hij in de buurt om hen mee te voeren wanneer alles in elkaar stortte. Het bood weinig troost. ‘Alles is vervloekt fijn.’
Elayne had verwacht Aviendha in de wachtkamer te vinden of misschien buiten, maar ze hoefde amper te luisteren om te ontdekken waarom de Aielse hier zeker niet was. Twee onderwerpen voerden bij de Aes Sedai de boventoon en iedereen zat te praten, waarbij alle papieren op de tafels vergeten leken. Mart werd door de meesten besproken. Zelfs de bedienden en novices die het in de wachtkamer druk hadden, bleven tussen hun boodschappen even hangen om wat woorden aan dit alles toe te voegen. Hij was een ta’veren. Was het veilig een ta’veren in Salidar toe te laten? Was hij echt in de Toren geweest en had hij daarna zomaar mogen vertrekken? Was het waar dat hij het bevel voerde over het leger draakgezworenen? Werd hij gevangengenomen voor de wandaden die ze hadden vernomen? Was het waar dat hij uit hetzelfde dorp kwam als de Herrezen Draak en de Amyrlin Zetel? Er gingen geruchten dat er twee ta’veren banden hadden met de Herrezen Draak. Wie was die tweede en waar zat hij nu? Wellicht wist Mart Cauton dat. Er leken evenveel meningen te leven als mensen. Elayne had eigenlijk op twee vragen gerekend en juist die hoorde ze niet. Wat wilde Mart in Salidar en hoe had Rhand geweten waar hij hem heen moest sturen? Niemand stelde ze, maar hier en daar zag ze iets van verontrusting. Een Aes Sedai trok opeens haar stola op alsof ze het koud had of schrok wanneer het doordrong dat iemand haar had aangesproken. Hier stond een dienstmeid midden op de vloer in het niets te staren voor ze zich met een schokje verder repte, daar wierp een novice bevreesde blikken op de zusters. Mart was wel niet helemaal een kat in een duiventil, maar het kwam er dichtbij. Het feit alleen al dat Rhand wist waar ze zich bevonden, bezorgde iedereen koude rillingen.
Aviendha riep wat minder vragen en opmerkingen op, maar onwillekeurig spraken de zusters over haar en niet alleen om van onderwerp te veranderen. Niet elke dag verscheen er een wilder uit zichzelf op je drempel, en nog wel een heel sterke en bovendien een Aielvrouw. Dat laatste vond iedere zuster zeer boeiend. Er was nog nooit een Aielse in de Toren opgeleid en maar weinig Aes Sedai waren ooit in de Woestenij geweest.
Elayne hoefde maar een keer te vragen waar ze werd vastgehouden. Niet letterlijk, maar Elayne wist hoe Aes Sedai konden zijn wanneer ze een meisje als novice wilden.
‘Als de avond valt, is ze in het wit gekleed,’ zei Akarrin vol vertrouwen. De slanke Bruine zuster knikte bij elk woord als om het te benadrukken. De twee zusters bij haar waren er even zeker van. Inwendig meesmuilend haastte Elayne zich de straat op. Verderop zag ze een bijna hollende Nynaeve die zo vaak omkeek dat ze tegen mensen op botste. Elayne wilde haar inhalen, omdat ze gezelschap op prijs zou stellen, maar alleen om Nynaeve in te halen wilde ze met deze hitte niet gaan hollen, ook al beheerste ze het zweten nu nog zo goed. Niettemin trok ze haar rok iets op en maakte wat meer spoed. Binnen vijftig stappen voelde ze Birgitte dichterbij komen. Ze draaide zich om en zag haar komen aanhollen. Areina was bij haar en bleef met opgevouwen armen en boos kijkend op enige afstand staan. Die vrouw was een onmogelijk stuk verdriet en ze was zeker niet van mening veranderd nu Elayne echt Aes Sedai was geworden, ik dacht dat je het behoort te weten,’ zei Birgitte kalm. ik heb net gehoord dat Vandene en Adeleas ook meegaan naar Ebo Dar.’
‘Zo,’ mompelde Elayne. Het kon zijn dat die twee zich om de een of andere reden bij Merilille gingen voegen, hoewel er al drie Aes Sedai aan het hof van Tylin waren of misschien hadden ze een eigen taak in Ebo Dar. Ze geloofde het allebei niet. Net zoals Areina niet van mening veranderde, deed de Zaal dat evenmin. Elayne en Nynaeve dienden vergezeld te worden door twee échte Aes Sedai. ‘Zolang zij maar begrijpt dat zij niet meegaat.’
Birgitte zag naar wie Elayne keek en haalde haar schouders op. ‘Areina begrijpt het, al is ze er niet gelukkig mee. Zelf kan ik amper wachten om te vertrekken.’
Elayne aarzelde slechts even. Ze had beloofd geheimen te bewaren, waar ze niet van hield, maar ze had niet beloofd te stoppen met haar pogingen de andere vrouw te overtuigen dat het geen zin had en niet nodig was. ‘Birgitte, Egwene...’
‘Nee!’
‘Waarom niet?’ Niet lang nadat Birgitte Elaynes zwaardhand was geworden had Elayne besloten dat ze bij de binding Rhand op de een of andere manier zou laten beloven te doen wat hem gezegd werd, tenminste in belangrijke dingen. Later had ze er nog een verbetering aan toegevoegd: hij zou haar vragen moeten beantwoorden. Birgitte beantwoordde ze naar eigen keuze, ontweek ze naar eigen keuze en keek – net als nu – soms gewoon koppig. ‘Vertel me waarom niet en als het een goede reden is, zal ik het nooit meer vragen.’ Aanvankelijk keek Birgitte slechts laaiend, maar daarna pakte ze Elayne bij de arm en trok haar min of meer mee naar de hoek van een steeg. Geen enkele voorbijganger keek een tweede keer en Areina bleef staan waar ze stond, al was haar gezicht nog somberder dan eerst. Birgitte keek echter toch behoedzaam rond en fluisterde: ‘Telkens als het Rad me naar buiten weefde, werd ik geboren, leefde en stierf ik zonder te beseffen dat ik met het Rad was verbonden. Dat wist ik alleen in de tussentijd, in Tel’aran’rhiod. Soms kende men mij, soms was ik zelfs beroemd, maar ik was als ieder ander mens, niet iemand uit een legende. Ditmaal werd ik met geweld eruit getrokken, niet erin geweven. Voor het eerst dat ik een lichaam draag, weet ik wie ik ben. Voor het eerst kunnen andere mensen mij ook kennen. Thom en Juilin bijvoorbeeld. Ze zeggen niets, maar ik weet het zeker. Ze kijken me anders aan dan andere mensen. Als ik zou zeggen dat ik een glazen berg ging beklimmen en met mijn blote handen een reus zou gaan doden, zouden ze vragen of ik ergens nog hulp nodig had en er dan eigenlijk op rekenen dat ik nee zeg.’