Выбрать главу

‘Ik begrijp het niet,’ zei Elayne langzaam en Birgitte zuchtte en liet haar hoofd hangen.

‘Ik weet niet of ik dat alles waar kan maken. In andere levens deed ik wat ik moest doen en wat me het juiste leek om te doen. Het was voor die Maerion of Joana of elke vrouw het juiste. Nu ben ik de Birgitte van de verhalen. Iedereen die dat weet, zal iets verwachten. Ik voel me net een pluimdanseres die een Tovaanse kluis in loopt.’ Elayne vroeg er niet naar. Wanneer Birgitte dingen van voorbije levens noemde, was haar uitleg vaak verwarrender dan onwetendheid. ‘Dat is onzin,’ zei ze ferm en ze pakte de ander bij haar armen. ‘Ik weet het en ik verwacht zeker niet dat je reuzen gaat doden. Egwene ook niet. En ze wéét het al!’

‘Zolang ik het niet toegeef,’ mompelde Birgitte, ‘is het net of ze het niet weet. Doe geen moeite, ik weet ook dat het onzin is, maar dat verandert er niets aan.’

‘Wat denk je dan van het volgende? Zij is de Amyrlin en jij bent een zwaardhand. Ze verdient je vertrouwen, Birgitte. Ze heeft het nodig.’

‘Ben je al klaar?’ wilde Areina weten die een pas achter haar stond. ‘Als jullie weggaan en mij achterlaten, is mij helpen bij het boogschieten wel het minste dat je kunt doen.’

‘Ik zal erover nadenken,’ zei Birgitte kalm tegen Elayne. Ze wendde zich tot Areina en greep haar vlecht vlak bij de nek. ‘We gaan het over boogschieten hebben,’ zei ze, haar de straat opduwend, ‘maar eerst over goede manieren praten.’

Hoofdschuddend dacht Elayne opeens weer aan Aviendha en haastte zich verder. Het huis was niet ver weg.

Het duurde even voor ze Aviendha herkende. Elayne was het gewend haar in de cadin’sor te zien, met kortgeknipt, kastanjerood haar; niet in een rok, hemd en omslagdoek. Haar haren vielen tot ver over de schouders en werden door een opgerolde doek bijeengehouden. Op het eerste oog leek ze niet in problemen te verkeren. Ze zat vrij onhandig in een stoel waaraan ze niet gewend was, en leek in de zitkamer vredig thee te drinken met vijf zusters die in een kring om haar heen zaten. Huizen waar Aes Sedai waren ondergebracht hadden een zitkamer, hoewel Elayne en Nynaeve nog steeds in hun kleine hokje verbleven. Bij een tweede blik wierp Aviendha over de rand van haar kopje gejaagde blikken op de Aes Sedai. Voor een derde blik was geen tijd. Aviendha zag Elayne en schoot overeind, waarbij ze haar kopje op de aangeveegde vloer liet vallen. Elayne kende weinig Aiel, behalve in de Steen van Tyr, maar wist wel dat ze hun gevoelens verborgen en dat Aviendha er goed in was. Maar nu toonde haar gezicht pure pijn.

‘Het spijt me,’ zei Elayne gladjes tegen de zusters, ‘maar ik moet haar even meenemen. Misschien kunt u later met haar praten.’

Verscheidene zusters wilden tegen haar ingaan, al hadden ze dat niet eens mogen laten merken. Ze was verreweg de sterkste in deze kamer, afgezien van Aviendha, en er was geen Gezetene of iemand van Sheriams raad aanwezig. Ze was heel blij dat Mijrelle er niet was, aangezien zij in dit huis woonde. Elayne had voor de Groene Ajah gekozen, was aanvaard en had vervolgens vernomen dat in Salidar Mijrelle de overste van de Groene Ajah was. Mijrelle, die zelf nog geen vijftien jaar Aes Sedai was. Uit allerlei opmerkingen had Elayne opgemaakt dat er Groenen in Salidar waren die de stola al minstens vijftig jaar droegen, hoewel niemand één grijs haartje bezat. Als Mijrelle er was geweest, zou Elaynes grote kracht geen steek hebben geholpen indien de overste Aviendha had willen houden. Nu waagde echter alleen Shana, een Witte zuster met ronde poppenogen die Elayne aan een vis deden denken, haar mond wat verder open te doen. Ze deed hem weer dicht, zij het tamelijk gemelijk, nadat Elayne een wenkbrauw had opgetrokken.

De lippen van het vijftal werden behoorlijk op elkaar geperst, maar Elayne negeerde de spanning. ‘Dank jullie wel,’ zei ze met een glimlach die ze niet voelde.

Aviendha zwaaide een donker pak op haar rug, maar aarzelde tot Elayne het haar rechtstreeks beval. Op straat zei Elayne: ‘Neem me niet kwalijk. Ik zal zorgen dat het niet meer gebeurt.’ Daar kon ze wel voor zorgen, dacht ze. En Egwene zeker. ‘Er zijn niet veel plekken waar we alleen kunnen praten, vrees ik. Mijn kamer is behoorlijk warm op deze tijd van de dag. We kunnen proberen wat schaduw op te zoeken, of wat thee drinken als die je neus nog niet uitkomt.’

‘Jouw kamer.’ Het was niet echt kortaf, maar blijkbaar wilde Aviendha niet praten. Nog niet. Opeens sprong ze naar een voorbijrijdende kar vol brandhout. Ze trok er een tak uit die later gebroken zou worden voor aanmaakhout, langer dan haar arm en dikker dan haar duim. Ze kwam weer naast Elayne lopen en sneed met haar mes de bast eraf. Het scherpe wapen ging als een scheermes door de kleinere takken heen. Op haar gezicht was de pijn verdwenen. Ze leek nu vastbesloten.

Elayne nam haar tijdens de wandeling van opzij op. Ze dacht eigenlijk niet dat Aviendha haar kwaad wilde doen, wat die schelm van een Mart Cauton ook zei. Aan de andere kant... Ze wist wat van ji’e’toh, want Aviendha had iets uitgelegd toen ze samen in de Steen waren. Misschien had Rhand iets gedaan of gezegd. Misschien eiste Aviendha’s verwarrende doolhof van eer en verplichting dat ze... Het leek onmogelijk. Maar misschien...

In haar kamer besloot ze de zaak meteen bij de hoorns te vatten. Ze ging recht voor de ander staan – omhelsde met opzet niet de Ware Bron – en zei: ‘Mart beweert dat je hier bent om mij te vermoorden.’ Aviendha knipperde met haar ogen. ‘Natlanders draaien de zaken altijd om,’ zei ze verwonderd. Ze legde de tak op Nynaeves bed en legde haar mes er zorgvuldig naast. ‘Mijn naastzuster Egwene vroeg me voor jou een oogje op Rhand Altor te houden en ik heb dat beloofd.’ Haar pak en omslagdoek vielen op de vloer naast de deur. ik heb toh jegens haar, maar nog meer jegens jou.’ Ze knoopte haar hemd los, trok het over haar hoofd uit, waarna ze haar onderhemd tot haar middel omlaag trok. ‘Ik houd van Rhand Altor en ik heb mezelf een keer naast hem gelegd. Ik heb toh en ik vraag jouw hulp om die uit te wissen.’ Ze draaide Elayne haar rug toe en knielde in de kleine ruimte neer. ‘Je mag zelf kiezen: de stok of het mes; de toh is van mij, maar de keuze aan jou.’ Ze hief haar kin hoog en strekte haar nek. Haar ogen waren gesloten. ‘Wat je ook kiest, ik aanvaard het.’ Elayne meende door haar knieën te zakken. Min had gezegd dat de derde vrouw gevaarlijk zou zijn, maar Aviendha? Wacht eens! Ze zei dat ze... Met Rhand! Haar hand schoof naar het mes op het bed en ze sloeg haar armen over elkaar om haar handen in bedwang te houden. ‘Sta op en trek je hemd aan. Ik ben niet van plan je met die stok...’ Een paar keer misschien? Ze drukte haar armen nog sterker tegen zich aan om haar handen daar te houden. ‘... en ik ga zéker dat mes niet pakken. Stop het alsjeblieft weg.’ Ze had het graag aan de ander overhandigd, maar ze wist niet zeker of het veilig was het ding te pakken. ‘Je hebt geen toh jegens mij.’ Ze meende dat dat de juiste woorden waren. ik houd van Rhand, maar ik geef er niet om dat jij ook van hem houdt.’ De leugen brandde op haar tong. Had Aviendha echt met hem geslapen?