Выбрать главу

‘Alleen Aviendha zou deze vrouw toch iets willen doen?’ zei Sulin grimmig. ‘Ze heeft te veel tijd besteed aan dromen over jou en niet genoeg om je te leren wat je dient te weten.’ Ze bewoog haar schouders heftig en voegde er grommend aan toe: ‘Mijn heer Draak.’ Hij meende dat zoiets gemompeld diende te worden. Bij haar knix viel ze bijna tweemaal om, voor ze weer recht stond; bij het weggaan sloeg ze de deur met een daverende klap dicht.

Min hield haar hoofd scheef om naar hem op te kijken. ‘Ik denk niet dat ik ooit zo’n dienstmeid als... Rhand, volgens mij had ze je neergestoken als ze een dolk had gehad.’

‘Mij misschien geschopt,’ grinnikte hij. ‘Niet gestoken, nooit. Ze denkt dat ik haar lang vermiste broer ben.’ Er lag verwarring in Mins ogen en hij kon honderd vragen zien opborrelen. ‘Het is een lang verhaal, voor een andere keer.’ Een gedeelte ervan. Niemand zou ooit weten wat hij moest doorstaan met Enaila, Somara en enkele anderen. Nou ja, de Speervrouwen wisten het, maar niemand anders. Melaine kwam op de Aielmanier binnen, wat inhield dat ze haar hoofd om de deur stak, rondkeek en daarna de rest liet volgen. Hij had nooit uitgevonden wat een Aiel kon doen besluiten niet binnen te komen. Stamhoofden, Wijzen en Speervrouwen liepen bij hem naar binnen als hij in zijn onderkleren zat, in bed of in bad lag. De zonneblonde Wijze kwam naderbij en zette zich met veel armbandengerinkel op een paar pas afstand met gekruiste benen op een tapijt en schikte zorgvuldig haar rok om zich heen. Groene ogen namen Min nietszeggend op.

Ditmaal deed Min geen moeite op te staan. Uit de manier waarop ze lag, het hoofd tegen zijn borst en langzaam ademhalend, wist hij niet zeker of ze misschien niet in slaap viel. Ze had tenslotte verteld dat ze ’s nachts in Caemlin waren aangekomen. Opeens besefte hij dat zijn hand nog in haar zij lag en legde hem vastberaden op de armleuning. Ze zuchtte bijna spijtig en schurkte zich nog dichter tegen hem aan. Ze zou ongetwijfeld in slaap vallen.

‘Ik heb nieuws,’ zei Melaine, ‘en ik weet niet zeker wat het belangrijkste is. Egwene is van de tenten vertrokken. Ze is naar een plaats die Salidar heet, waar Aes Sedai wonen die jou mogelijk steunen. Op haar verzoek hebben we het niet eerder verteld, maar nu zeg ik je dat ze onhandelbaar zijn, onbeheerst, twistziek en onbeschaamd vol van zichzelf.’ Haar stem werd op het eind heel opgewonden en ze had haar hoofd naar voren gestoken.

Dus een droomloopster uit Cairhien had in een droom met Melaine gesproken. Dat was zowat het enige dat hij van de kunde van de droomloopsters wist. Misschien kon die heel nuttig voor hem zijn, maar ze waren zelden bereid de kunde hem ter beschikking te stellen. Iets heel anders waren die woorden als onhandelbaar en zo. De meeste Aiel gedroegen zich tegen Aes Sedai alsof ze meenden elk moment een verdiende klap te krijgen en alsof ze van plan waren die te ontvangen zonder ineen te krimpen. Zelfs Wijzen spraken vol eerbied over hen. Klaarblijkelijk waren er enkele dingen gewijzigd. Maar hij zei alleen: ik weet het.’ Als Melaine van plan was hem het waarom te vertellen, zou ze het ook doen zonder dat hij ernaar vroeg. Zo niet, zou ze zijn vraag sowieso niet beantwoorden. ‘Dat van Egwene en van Salidar ook. Op dit ogenblik zijn negen Aes Sedai uit Salidar in Caemlin. Min is met hen meegereisd.’ Min bewoog op zijn borst en mompelde iets. Lews Therin gromde weer, maar te zacht om het te verstaan en Rhand was blij met de afleiding. Min voelde... goed. Ze zou hemelhoog beledigd zijn als ze dat wist. Als hij echter aan haar belofte dacht om het hem betaald te zetten, kon ze misschien ook gaan lachen. Misschien. Ze kon in een oogwenk omslaan.

Melaine liet niet merken dat ze verbaasd was over zijn kennis; ze schoof haar omslagdoek niet eens goed. Na haar trouwen met Bael leek ze... gekalmeerd was niet helemaal het juiste woord, want dat was veel te evenwichtig voor Melaine, maar ze was niet meer zo snel opgewonden. ‘Dat was het tweede nieuwtje. Je moet voor ze oppassen, Rhand Altor, en een ferme hand gebruiken. Voor iets anders hebben ze geen achting.’ Heel zeker een verandering.

‘Je krijgt twee dochters,’ mompelde Min. ‘Een tweeling. Net spiegelbeelden.’

Melaine was eerder in het geheel niet verrast geweest, maar maakte nu alles goed. Haar ogen stonden wijd open en ze schrok zo dat ze bijna opstond. ‘Hoe wist je...’ begon ze ongelovig en ze zweeg om haar beheersing terug te krijgen. Desondanks ging ze bijna ademloos verder. ‘Ik wist het zelf tot vanmorgen niet eens zeker dat ik een kind droeg. Hoe weet je het?’

Toen kwam Min overeind en schonk hem een blik die hij maar al te goed kende. Om de een of andere reden was het zijn schuld. Ze was niet helemaal zonder foutjes, al waren het kleine. Ze hield zich druk bezig met haar jas en keek alle kanten uit, behalve naar Melaine. Toen haar ogen weer op hem rustten, was het net zoiets als haar eerste blik. Het was zijn schuld dat ze dit had gedaan en hij moest haar eruit redden.

‘Het is wel goed, Min,’ zei hij. ‘Ze is een Wijze en ik neem aan dat ze dingen weet waar jouw haren van krullen.’ Al waren die nu een en al krul. Hoe deden vrouwen dat trouwens? ik weet zeker dat ze wil beloven je geheim te bewaren, en je kunt haar belofte vertrouwen.’ Melaine struikelde bijna over haar woorden.

Niettemin kreeg Rhand nog zo’n bijna verwijtende blik voordat Min naast Melaine ging zitten. Hoe had ze dan gedacht dat hij haar hieruit moest redden? Melaine zou het op zijn vraag niet willen vergeten, maar ze zou haar belofte houden en het geheim bewaren. Ze had voor hem meer dan genoeg verborgen.

Ondanks al haar dralen gaf Min, nadat ze eenmaal was begonnen, een veel vollediger uitleg dan ze hem ooit in Baerlon had verstrekt, misschien geholpen door het aanhoudend gevraag van Melaine en door haar veranderende houding. Het leek of Melaine het gevoel had dat Mins kunde haar zowat een gelijke maakte, zodat ze zeker geen natlandervrouw was.

‘Het is opmerkelijk,’ zei Melaine eindelijk. ‘Net alsof je een droom uitlegt zonder te dromen. Twee zei je? Allebei meisjes? Bael zal dat zo fijn vinden. Dorindha heeft hem drie zonen gegeven, maar we wisten allebei dat hij graag een dochter wenste.’ Min knipperde met haar ogen en schudde fel haar hoofd. Natuurlijk, zij wist niets van zustervrouwen.

Daarna stapten de twee snel over naar de geboorte zelf. Geen van beiden had ooit een kind gebaard, maar beiden hadden vroedvrouwen geholpen.

Rhand schraapte luid zijn keel. Niet dat die bijzonderheden hem verlegen maakten, want hij had ooien geholpen, merries en koeien. Het ergerlijke was dat ze daar met hun hoofden vlak bij elkaar zaten, alsof hij niet meer bestond. Geen van twee keek op tot hij opnieuw zijn keel schraapte, nu zo hard dat hij zich afvroeg of hij iets had opgelopen.

Melaine boog zich nog dichter naar Min toe en fluisterde zo dat het in de kamer ernaast hoorbaar was: ‘Mannen vallen altijd flauw.’

‘En altijd op het minst geschikte ogenblik,’ beaamde Min op dezelfde toon.

Wat zouden ze denken als ze hem die keer in de schuur van Marts vader hadden gezien? Onder het bloed en het vruchtwater, en met drie gekneusde ribben van de schoppen van de merrie die nog nooit een veulen had geworpen en heel bang was. Een mooi hengstveulen was dat geweest en de merrie had de keer erna helemaal niet meer geschopt. ‘Voor ik flauwval,’ zei hij droog terwijl hij naast hen op het tapijt ging zitten, ‘kan iemand van jullie misschien wat meer vertellen over de Aes Sedai.’ Hij zou al eerder op de grond zijn gaan zitten, als zijn schoot niet in gebruik was geweest. Bij de Aiel hadden alleen stamhoofden stoelen, die slechts werden gebruikt als er een oordeel werd uitgesproken of de overgave van een vijand werd aangehoord. Beide vrouwen waren gepast op de vingers getikt. Ze zeiden niets, maar verschoven hun omslagdoek, trokken hun jas goed, en geen van beiden keek hem recht aan. Dat alles verdween toen ze met hun verhaal begonnen. Min hield stevig vast aan haar mening dat de Aes Sedai uit Salidar niet van plan waren Rhand kwaad te doen en misschien hulp wilden bieden. Mits ze gepast behandeld werden, dus met alle achting in het openbaar, waarna Min persoonlijk verslag zou doen aan Rhand van elk gehoord gefluister. ‘Ik ben geen verraadster, begrijp je, Melaine. Ik kende Rhand al voor die Aes Sedai, behalve Moiraine eigenlijk, en feitelijk bezat hij mijn trouw reeds vóór zij stierf.’ Melaine vond Min in het geheel geen verraadster, integendeel, ze leek haar er zelfs nog hoger om te achten. Wijzen hadden hun eigen invulling van het Aiel-idee over spionnen, maar met aanwijsbare uitzonderingen konden Aes Sedai volgens haar evenzeer vertrouwd worden als Shaido; wat inhield dat dat vertrouwen pas bestond als ze gevangen waren genomen en gai’shain gemaakt. Ze stelde nog net niet voor de Aes Sedai in De Rozenkroon vast te zetten, maar het scheelde niet veel. ‘Hoe kun je hen vertrouwen, Rhand Altor? Ik denk dat ze geen eer hebben, afgezien van Egwene Alveren, en zij...’ Melaine verschikte haar omslagdoek weer. ‘Wanneer een Aes Sedai me toont dat ze evenveel eer bezit als Egwene, zal ik haar vertrouwen, niet eerder.’ Wat Rhand betrof, hij luisterde meer dan dat hij sprak en zei niet meer dan een handvol woorden, maar leerde veel. Min liep alle tegenwerpingen van Melaine na en besprak het gezantschap naam voor naam. Ze noemde wat elke vrouw over steun aan Rhand had gezegd, maar moest eerlijk toegeven dat het niet allemaal rozengeur en maneschijn was. Merana Ambrey en Kairen Stang, een Blauwe, kwamen beiden uit Andor en maakten zich zorgen dat Rhand in Caemlin zat en misschien Morgase had vermoord. Dat ondanks het idee dat Aes Sedai alle vroegere banden verzaakten en alleen die met de Witte Toren koesterden, maar misschien waren ze van de Toren vervreemd. Rafela Cindal, ook van de Blauwe Ajah, zou misschien genoegen hebben gevonden in Rhands veranderingen in Tyr. Daar was geleiden vroeger volgens de wet verboden en een meisje dat het kon leren werd pijlsnel het land uit gestuurd. Rafela zei echter weinig en was ook bezorgd om Morgase. Seonid Traighan, een Groene, piekerde over elk gerucht uit haar vaderland Cairhien en sloot zich sterk in zichzelf op. Faeldrin Harella, de tweede Groene zuster, vergeleek de gruwelijkheden van de draakgezworenen in Altara en Morland soms met wat zij Tarabon hadden aangedaan. Ze weigerde zelfs toe te geven dat de burgeroorlog het land al had verscheurd voor de eerste man daar trouw aan de Draak had gezworen. Maar ondanks Melaines aandringen hield Min vol dat iedere Aes Sedai Rhand als de Herrezen Draak erkende. Ze hadden haar heel behoedzaam ondervraagd gedurende de lange reis uit Salidar. Wat voor man hij was en hoe hij het best benaderd kon worden zonder hem te beledigen of vrees aan te jagen.