Выбрать главу

‘Als eerste. Het weinige dat ik ervan weet. Zelfs nog eerder dan hoe ze zich in dit weer niet dood hoeven te zweten. Een wapen verliest zijn nut als het na de eerste wond al afgedankt moet worden. Op dit ogenblik heb ik er een gehad die zichzelf doodde door te grote inspanningen en drie zijn opgebrand, maar door het zwaard is nog niemand gestorven.’ Het lukte hem heel veel minachting in ‘zwaard’ te leggen. ‘Ik begrijp het,’ zei Rhand slechts. Eén dode en drie opgebrand. Verloren de Aes Sedai er ook zoveel in de Witte Toren? Maar zij deden het kalm aan. Ze konden het zich veroorloven het langzaam op te bouwen. ‘Wat was die Zwarte Toren waar hij het over had? De klank ervan bevalt me niet, Taim.’ Lews Therin mompelde en kreunde weer, maar vormde nog net geen woorden.

De man trok zijn schouders op en nam met bezitterstrots de boerderij en de studenten op. ‘Een naam van de leerlingen. Je kunt dit alles geen boerderij meer noemen. Ze vonden dat niet goed klinken en wilden iets anders. De Zwarte Toren als tegenhanger van de Witte Toren.’ Hij hield zijn hoofd scheef en keek Rhand bijna als van opzij aan. ik kan het verbieden als je daarop staat. Het is zeer gemakkelijk bepaalde woorden van ieders tong te verjagen.’

Rhand weifelde. Het was misschien heel gemakkelijk de woorden uit hun mond weg te nemen, maar niet uit hun gedachten. Dit hier moest uiteraard een naam hebben. Hij had er nog niet eerder over nagedacht. Dus waarom niet de Zwarte Toren? Al moest hij glimlachen, kijkend naar het woonhuis, en het bouwskelet dat wel groter was, maar nog steeds van hout. ‘Doe maar.’ Misschien was de Witte Toren even bescheiden begonnen. Niet dat de Zwarte Toren ooit de tijd zou krijgen om tot iets uit te groeien dat gelijk was aan de Witte Toren. Waarmee zijn glimlach verdween en hij droevig naar de kinderen keek. Hij was net zo aan het spelen als zij, door te doen of er iets duurzaams opgebouwd kon worden. ‘Roep de leerlingen bijeen, Taim. Ik wil enkele dingen tegen ze zeggen.’

Hij was hierheen gekomen met de verwachting hen om zich heen te verzamelen, en na het zien van het grote aantal, hen. toe te spreken vanaf de bak van de kapotte wagen, maar die bleek nu weg te zijn. Taim had echter een verhoging voor toespraken laten maken, een eenvoudig vierkant van zwarte steen, zo fijn bewerkt en gepolijst dat het als een spiegel in het zonlicht glansde. Aan de achterkant waren twee treden uitgeslepen. Het stond op een open veldje achter het woonhuis en de grond eromheen was hard, vlak en kaal gelopen. De vrouwen en kinderen verzamelden zich opzij van het veld om te luisteren. Vanaf het zwarte blok kreeg Rhand de kans het bewijs te zien van hoe ver de werving van Taim had gereikt. Jahar Narishma, die Taim eerder had genoemd, de jongeman met de aangeboren vonk, had grote donkere ogen als die van een meisje, een bleek gezicht vol zelfvertrouwen, en zijn haar in twee lange vlechten met zilveren belletjes aan de punt. Feitelijk had Taim gezegd dat hij uit Arafel kwam, maar Rhand herkende ook het geschoren hoofd van een Shienaraan en een haarknotje bij een ander. Twee droegen een doorzichtig sluiertje, zoals mannen en vrouwen uit Tarabon. Hij zag de schuin staande ogen van Saldea en blanke kleine mannen uit Cairhien. Een oude man had een geolied baardje dat in een punt was geknipt, waarmee hij een Tyreense heer nabootste, die hij aan het gerimpelde verweerde gezicht te zien zeker niet was. Niet minder dan drie hadden een baard maar geen snor. Hij hoopte dat Taim niet de aandacht van Sammael had getrokken door in Illian te werven. Hij had voornamelijk jongemannen verwacht, maar er waren evenveel jeugdige gezichten als die van Eben en Fedwin, als grijze, kalende hoofden, terwijl sommigen nog grijzer waren dan Damer. Nu hij erover nadacht, was het geen raadsel. Er bestond geen enkele reden waarom er niet evenveel grootvaders les konden krijgen als jonge jongens.

Hij was niet gewend aan het maken van toespraken, maar hij had lang en diep nagedacht over de dingen die hij wilde zeggen. Niet over het begin, want dat zou met enig geluk snel afgehandeld zijn. ‘Jullie hebben waarschijnlijk de verhalen gehoord dat de Toren... de Witte Toren verdeeld is. Wel, dat is waar. Er zijn enkele opstandige Aes Sedai die misschien besluiten mij te volgen en ze hebben gezanten gestuurd. Negen van hen verblijven sinds vanmorgen in Caemlin en wachten op mijn uitnodiging. Wanneer jullie dus iets opvangen over Aes Sedai in Caemlin, geloof dan geen geruchten. Jullie weten waarom ze hier zijn en dan mag je de man met het gerucht in zijn gezicht uitlachen.’ Niemand wilde iets vragen of opmerken. Ze bleven hem aankijken en leken amper met hun ogen te knipperen. Taim keek grimmig, heel grimmig. Rhand voelde naar het buideltje in zijn jaszak en ging verder met het tweede onderwerp, waaraan hij hard had gewerkt. ‘Jullie hebben een naam nodig. In de Oude Spraak betekent Aes Sedai Dienaren van Allen, of iets dat daarop leek; de Oude Spraak is lastig te vertalen.’ Zelf kende hij maar enkele woorden, sommige van Asmodean, een handvol van Moiraine en enkele van Lews Therin. Bashere had hem echter deze woorden gegeven. ‘Een ander woord in de Oude Spraak is asha’man. Het betekent wachter of wachters. Ook verdediger en nog enkele andere dingen, maar wachter leek het beste. Echter, niet zomaar een verdediger of wachter. Je kon een man die een onrechtvaardige zaak verdedigde, geen asha’man noemen, en een man die het kwaad verdedigde al helemaal niet. Een asha’man was een man die stond voor waarheid, gerechtigheid en rechtvaardigheid voor iedereen. Een wachter die zich niet overgaf, ook niet wanneer alle hoop verloren was.’ Het Licht mocht weten of elke hoop verdwenen zou zijn bij Tarmon Gai’don, zo niet eerder. ‘Dit zullen jullie hier worden. Na afsluiting van jullie lessen zijn jullie asha’man.’ Gemompel ruiste als een bries in het rond. De naam werd herhaald maar het gemompel verstierf snel. Aandachtige ogen richtten zich weer op hem, en hij kon bijna zien hoe de oren voor zijn volgende woorden werden gespitst. Dit was tenminste beter dan bij het begin. Het buideltje van stof rinkelde zacht, terwijl hij het te voorschijn haalde. ‘Aes Sedai beginnen als novices, worden dan Aanvaarden en uiteindelijk volleerde Aes Sedai. Jullie zullen ook rangen hebben, maar niet dezelfde als zij. Niemand wordt bij ons eruit gegooid of weggestuurd.’ Wegsturen? Licht, afgezien van hen aan handen en voeten te boeien zou hij alles doen om zelfs de zwakste geleider die weg wilde, tegen te houden. ‘Wanneer een man voor het eerst naar de Zwarte Toren komt...’ Hij vond het geen fijne naam. ‘... heet hij soldaat, want dat wordt hij wanneer hij zich bij ons voegt, en wat jullie nu al zijn: een soldaat die de Schaduw bestrijdt en niet alleen de Schaduw, maar iedereen die de gerechtigheid schendt of de zwakken onderdrukt. Wanneer een soldaat een zekere kunde heeft bereikt, wordt hij Toegewijde en draagt dit.’ Hij nam het sieraad dat de zilversmid had vervaardigd uit het buideltje. Het was een klein glimmend, zilveren zwaardje, prachtig gemaakt met een lang gevest, schuine weerstangen en een licht gebogen kling. ‘Taim.’

Taim liep stijfjes naar het blok en Rhand bukte zich om het zilveren zwaard op de hoge kraag te spelden. Het leek op de pikzwarte wol nog meer te glanzen. Taim reikte tot Rhands laarzen en zijn gezicht leek van steen. Rhand overhandigde hem het buideltje en fluisterde: ‘Geef dit aan de mannen die er volgens jou klaar voor zijn. Maar wees zeker dat ze het zijn.’