Выбрать главу

‘Stelt dat u tevreden?’ vroeg hij Barada. ‘U kunt ons naar Rhand begeleiden als u ons niet zomaar door wilt laten rijden.’ ik denk...’ Barada’s ogen schoten naar Faile en weer terug, ik denk dat dat het beste zal zijn.’

Terwijl Faile zich oprichtte, draafden Bain en Chiad naar de rij ruiters en drongen zich erdoorheen, alsof ze er niet stonden. De Saldeanen keken niet eens verbaasd, ze moesten onderhand gewend zijn aan Aiel. Alle geruchten vermeldden dat Caemlin vol Aiel zat. ik ga mijn speerbroeders opzoeken,’ zei Gaul opeens. ‘Moge je altijd water en schaduw vinden, Perijn Aybara.’ En hij sprong weg, de vrouwen achterna. Faile verborg een vermaakte glimlach achter een grijze handschoen.

Perijn schudde het hoofd. Gaul wilde dat Chiad met hem trouwde, maar naar Aielgewoonte moest zij hém vragen en hoewel ze volgens Faile bereid was zijn minnares te worden, wilde ze niet de speer opgeven en trouwen. Hij leek even beledigd als een meisje uit Emondsveld in dezelfde omstandigheden. Op de een of andere manier had Bain er ook mee te maken, al begreep Perijn niet goed hoe. Faile betoogde zogenaamd nergens van te weten, maar zei het veel te snel en Gaul deed stuurs wanneer hij het vroeg. Een vreemd volk. De Saldeanen baanden zich een weg door de mensen. Perijn besteedde weinig aandacht aan hen. Aan de stad evenmin, want hij had Caemlin gedeeltelijk al eens gezien, en hij hield niet meer zo van steden. Wolven kwamen zelden dicht bij een stad. Hij had ze al een dag of twee nergens meer gevoeld. Wat hij wel deed was zijn vrouw van opzij, zo onopvallend mogelijk, opnemen. Hij had net zo goed openlijk kunnen kijken. Ze reed altijd flink, maar nu zat ze heel stijf in het zadel woest naar Barada’s rug te staren. Die had zijn schouders ingetrokken alsof hij haar ogen voelde. Een valk kon nog niet zo woest kijken als Faile.

Perijn verwachtte dat ze aan hetzelfde dacht als hij, hoewel ze het misschien anders benaderde. Haar vader. Ze zou hem enkele dingen hebben uit te leggen, want ze was uiteindelijk weggelopen om een Jager naar de Hoorn te worden. Perijn daarentegen was degene die de heer van Bashere, Tair en Sidona onder ogen mocht komen om hem te vertellen dat zijn dochter en erfgename een smid had getrouwd. Perijn keek er niet echt naar uit. Hij vond zichzelf niet bijzonder dapper – doen wat je moest doen was geen moed – maar hij had tot nu toe nooit gedacht dat hij misschien een lafaard was. De gedachte aan Failes vader maakte zijn mond droog. Misschien hoorde hij toe te zien op het opzetten van het kamp. Een brief kon heer Bashere ook alles uitleggen. Een zorgvuldig opgestelde brief kostte zeker twee of drie dagen tijd. Misschien wel meer. Hij was niet zo handig met woorden. Een glimp van de vuurrode banier die lui boven het koninklijk paleis wapperde, bracht hem met een schok terug. De geruchten hadden die genoemd. Perijn wist dat het niet de Drakenbanier was, wat men ook zei. Sommigen beweerden dat het aangaf dat de Aes Sedai Rhand dienden, anderen dat hij hun dienstbaar was, en hij vroeg zich af waarom Rhand de Drakenbanier niet liet opsteken. Rhand. Hij voelde Rhand nog steeds trekken, de sterkere ta’veren trok aan de zwakkere. Het vertelde hem niet waar Rhand was, zo’n soort aantrekkingskracht was het niet. Hij was uit Emondsveld vertrokken met de verwachting naar Tyr te moeten rijden of naar elke andere stad, het Licht mocht weten waar, en alleen door die storm van geruchten en verhalen die zich over Andor naar het westen had verspreid, was hij hierheen geleid. Er waren enkele heel verontrustende geruchten bij. Nee, wat hij voelde, was meer een behoefte vlak bij Rhand te zijn en misschien Rhands behoefte aan hem, als een jeuk tussen je schouderbladen waar je niet bij kon. Nu kon hij bijna krabben, en hij had het liever niet gedaan. Hij had een droom, waar Faile om zou lachen omdat zij van avonturen hield, een droom over een leven met haar in een klein huisje, ergens op het platteland, ver van steden en drukte. Er gebeurde rond Rhand altijd van alles. Maar Rhand had hem nodig en hij zou doen wat hij moest doen.

Op een groot, door zuilen omringd plein onder marmeren balkons en torenspitsen, hing Perijn zijn riem met de bijl aan het zadel – het was een hele opluchting die even kwijt te zijn – en een man en een vrouw in witte kleren namen Stapper en Zwaluw over. Met enkele woorden droeg Barada hem en Faile over aan kil kijkende Aiel. Velen hadden een vuurrode hoofdband met een zwart-witte schijf om het voorhoofd. Ze werden naar binnen gebracht en met nog minder woorden doorgegeven aan Speervrouwen die even ijzig deden. Perijn herkende er geen een uit de Steen, en zijn poging een gesprek te beginnen, werd met een lege blik beantwoord. Hun handen flitsten de handtaal van de Speervrouwen en er werd er een aangewezen om hem en Faile verder het paleis binnen te leiden: een magere vrouw met zandkleurig haar, die volgens hem ongeveer van Failes leeftijd was. Ze zei Lerian te heten; haar enige woorden, afgezien van een waarschuwing niet weg te dwalen. Hij had graag Bain of Chiad hier gehad. Een bekend gezicht zou prettig zijn. Faile zweefde als een hoge vrouwe door de gangen, maar zij was het gewend, al keek ze bij iedere zijgang snel rond. Ze wilde blijkbaar niet door haar vader verrast worden. Eindelijk bereikten ze een dubbele deur, elk met houtsnijwerk in de vorm van een leeuw, waar twee Speervrouwen vanuit hun hurkzit opstonden en nog meer handtaal heen en weer flitste voor de vrouw met het zandkleurige haar zonder kloppen binnenstapte. Perijn vroeg zich af of het tegenwoordig altijd zo rond Rhand ging, met die Aiellijfwacht en dat zwijgen, tot de deuren opeens werden opengegooid en Rhand in zijn hemdsmouwen voor hen stond. ‘Perijn! Faile! Het Licht schijne op jullie trouwdag!’ lachte hij, een kus op Failes wang drukkend. ‘Ik wou dat ik erbij had kunnen zijn.’ Ze leek evenzeer in de war als Perijn.

‘Hoe weet je dat?’ riep hij uit en Rhand lachte weer, hem een klap op de schouder gevend.

‘Bode is hier, Perijn. Bode en Janse Torfin en alle anderen. Hier in Caemlin, ja. Ze kwamen hierheen, nadat Verin en Alanna het nieuws van de Toren hadden vernomen.’ Hij leek vermoeid, met diepliggende ogen, hoewel hij blij lachte. ‘Licht, Perijn, ze hebben me verteld wat jij hebt uitgespookt. Heer Perijn van Tweewater. Wat zegt vrouw Lohan daar wel niet van?’

‘Ze noemt me heer Perijn,’ mompelde Perijn wrokkig. Elsbet Lohan had hem vaker over de knie genomen dan zijn moeder. ‘Ze maakt een knix, Rhand. Ze doet dat echt.’ Faile nam hem schuin op. Ze zei dat hij mensen verlegen maakte als hij hun vroeg met dat gedoe op te houden. En wat zijn verlegenheid betrof, zei ze dat het een deel van de prijs was die je te betalen had.

De Speervrouw die naar binnen was gegaan, perste zich langs Rhand heen en hij schrok. ‘Licht, ik laat jullie maar in de deur staan. Kom binnen, kom binnen. Lerian, zeg tegen Sulin dat ik meer vruchtenwijn nodig heb. De meloen. En zeg haar voort te maken.’ Om de een of andere reden lachten de vrouwen, alsof Rhand iets grappigs had gezegd. Na één stap in de zitkamer wist Perijn al aan de bloemengeur dat er nog een vrouw aanwezig was, voor hij haar zag. Hij herkende haar meteen. ‘Min?’ Het haar in korte krulletjes, de blauwe jas met borduurwerk en de kniebroek waren anders, maar het gezicht was hetzelfde. ‘Min, ben jij het?’ Lachend ving hij haar in een omarming, iedereen komt weer bij elkaar, niet? Faile, dit is Min. Ik heb je over haar verteld.’

Nu pas besefte hij wat hij van zijn vrouw rook en hij zette Min vlug neer, terwijl ze hem nog toegrijnsde en tegelijk tot hem doordrong dat die krappe broek Mins benen heel fraai deed uitkomen. Faile had weinig gebreken, maar ze had enigszins de neiging jaloers te zijn. Hij werd niet geacht te weten dat ze met een stok een halve span achter Kalla Kopin had aangejaagd. Alsof hij ooit echt naar een andere vrouw zou kijken terwijl hij haar had.