Выбрать главу

‘Nee!’ Rhands hand maakte een scherp hakkend gebaar. ‘Ze blijven uit mijn buurt, Perijn, dat heb ik ze duidelijk gemaakt.’ Perijn besloot Faile te vragen om bij Alanna en Verin uit te zoeken wat er aan de hand was. De twee Aes Sedai verontrustten hem vaag, maar Faile leek goed met hen te kunnen opschieten. ‘Rhand, je weet even goed als ik dat het gevaarlijk is een Aes Sedai boos te maken. Moiraine kwam ons... jou in elk geval halen, maar er waren tijden dat ik dacht dat ze bereid was Mart, mij én jou te doden.’ Rhand zei niets maar hij luisterde wel, met zijn hoofd scheef. ‘Als een tiende van de verhalen die ik na Baerlon heb gehoord, voor de helft waar is, zou dit de ergste tijd zijn om Aes Sedai kwaad op je te maken. Ik beweer niet te weten wat er in de Toren gaande is, maar...’ Rhand vermande zich en boog zich naar hem toe. ‘De Toren is recht doormidden gebarsten, Perijn. De helft vindt mij een varken dat op de markt gekocht moet worden, de andere helft... Ik weet niet wat die denken eigenlijk. Drie dagen achter elkaar heb ik enkele, zusters van hun gezantschap ontmoet. Ik word verondersteld ze vanmiddag weer te ontvangen en ik kan nog steeds niet tot iets tastbaars komen. Ze stellen veel meer vragen dan ze beantwoorden en lijken niet zo blij dat ik ze niet meer geef dan wat ze mij verstrekken. Elaida – zij is de nieuwe Amyrlin als je het nog niet hebt gehoord – geeft me iets, haar mensen zeggen tenminste nog iets, al lijken ze te denken dat ik zo onder de indruk raak van een knix door een Aes Sedai, dat ik niet al te lang doorvraag.’

‘Licht!’ zuchtte Perijn. ‘Licht! Vertel jij me nu dat een deel van de Aes Sedai echt in opstand is gekomen en dat jij je plompverloren tussen de Toren en de opstandelingen hebt geplaatst? Twee beren die willen vechten en jij gaat ertussen wolkbessen plukken? Heb je nooit bedacht dat je zonder dat al genoeg problemen hebt? Laat me je dit zeggen, Rhand. Siuan Sanche deed mijn tenen in mijn laarzen krom staan, maar bij haar wist je tenminste waar je aan toe was. Ze gaf me het gevoel dat ik een paard was terwijl zij overwoog of ik goed genoeg was voor een lange en zware rit, maar zij maakte me in ieder geval wel duidelijk dat ze niet van plan was mijzelf op te tuigen.’

Rhands lach was zo schor dat er geen enkel plezier uit sprak. ‘Denk je echt dat de Aes Sedai mij met rust zouden laten als ik hén met rust laat? Mij? Zo’n verdeelde Toren is het beste dat mij kon overkomen. Ze hebben het zo druk met elkaar boos aan te kijken dat ze niet al hun aandacht op mij hebben gericht. Als dat niet was gebeurd, had ik in elk zichtbaar hoekje en gaatje twintig Aes Sedai staan. Vijftig! Ik heb Tyr en Cairhien min of meer achter me en een klein plekje hier in Andor; waar ik kan staan. Zonder die splitsing zou ik iedere keer als ik mijn mond opendeed, iemand horen zeggen: Ja, maar de Aes Sedai zeggen... Perijn, Moiraine heeft haar best gedaan mij met een heleboel koordjes te binden, tot ik haar dwong ermee op te houden, maar om eerlijk te zijn: ik weet niet zeker of ze er wel mee is opgehouden. Wanneer een Aes Sedai je raad geeft en jou laat beslissen, bedoelt ze dat zij weet wat je moet doen en zal zij zorgen dat jij dat doet als ze het kan klaarspelen.’ Hij pakte zijn roemer op en nam een lange slok. Toen hij hem liet zakken, leek hij kalmer. ‘Als de Toren één en onverdeeld was, zou ik nu zoveel touwen aan me vast hebben dat ik nog geen vinger zou kunnen bewegen zonder aan zes Aes Sedai te vragen of ik dat wel mag.’

Perijn moest bijna stiekem lachen, met even weinig plezier als Rhand. ‘Dus jij denkt dat het beter is om... ja, om wat? Om de opstandige Aes Sedai uit te spelen tegen de Toren? Maak de stier blij of maak de beer blij. Maak ze beide blij, en je wordt opgepeuzeld.’

‘Zo eenvoudig ligt dat niet, Perijn, hoewel ze het niet weten,’ zei Rhand, zelfvoldaan zijn hoofd schuddend. ‘Er is nog een derde mogelijkheid. De Aes Sedai die bereid zijn voor me te knielen. Als ze weer met me willen praten. Licht! Na zo’n lange tijd zouden we zo niet moeten praten, over Aes Sedai en zo. Perijn, Emondsveld!’ Rhands gezicht werd bijna weer zo zacht als Perijn het zich herinnerde en hij grijnsde gretig. ik kon maar kort met Bode en de anderen praten, maar ze hadden het over allerlei veranderingen. Vertel me erover, Perijn, en zeg me wat hetzelfde is gebleven.’

Heel lang spraken ze over de vluchtelingen en alle nieuwe dingen die ze hadden meegenomen. Nieuwe soorten bonen en pompoenen. Nieuwe rassen peren en appels. Het weven van fijne stoffen en misschien vloerkleden. Het maken van bakstenen en tegels, steenwerk en fraaiere meubels dan Tweewater ooit had gekend. Perijn was gewend geraakt aan de grote groepen mensen die over de Mistbergen waren getrokken, maar Rhand werd er stil van. De voor- en nadelen van een stadswal, die sommigen om Emondsveld en de andere dorpen wilden optrekken, werden diepgaand besproken, evenals de voordelen van stenen muren tegenover palissades. Regelmatig klonk de Rhand van vroeger, lachten ze samen over al die vrouwen met hun aanvankelijke afkeer van Taraboonse en Domani-kleding en hun huidige verdeeldheid. Een groep die alleen maar de goede sterke rokken en hemden van Tweewater wilde dragen en een groep die hun kleren nu had verscheurd tot stofdoeken. Over de snor die een aantal jongere mannen nu kweekte, net als Taraboners of Domani, en dat er zelfs hier en daar een sik als op de Vlakte van Almoth te zien was, waardoor de onverstandige bezitter de indruk wekte een klein diertje onder zijn kin te dragen. Perijn vermeed te melden dat zijn baard eveneens navolgers kende. Het schokte hem echter wel, toen Rhand duidelijk maakte dat hij niet van plan was het kamp te bezoeken, al waren er veel bekenden. ‘Ik kan jou of Mart niet beschermen,’ zei hij zachtjes, ‘maar hen wel.’ Daarna zakte het gesprek natuurlijk in, totdat zelfs Rhand besefte dat hij het had gedoofd. Hij stond ten slotte met een zucht op, haalde de handen door zijn haar en keek misnoegd rond. ‘Je wilt je wassen en rusten, Perijn. Laat ik je niet tegenhouden. Ik heb kamers voor je laten klaarmaken.’ Hij bracht Perijn naar de deur en voegde er opeens aan toe: ‘Wil je over Tyr nadenken, Perijn? Ik heb je daar nodig. Je loopt er geen gevaar. Ik zal je het hele plan vertellen, als je besluit te gaan. Je zult daarmee als vierde het echte plan kennen.’ Rhands gezicht verhardde zich. ‘Hou dat voor je, Perijn. Vertel het zelfs niet aan Faile.’

‘Ik kan mijn mond houden,’ zei Perijn stijfjes en een tikkeltje bedroefd. De nieuwe Rhand was er weer. ik zal over Tyr nadenken.’

46

Achter de poort

Perijn lette amper op de opdracht die Rhand aan een Speervrouw gaf. ‘Zeg tegen Sulin kamers voor Perijn en Faile klaar te maken en hen te gehoorzamen zoals ze mij zou doen.’ De twee Aielvrouwen beschouwden dat als een geweldige grap, aan hun gelach en dijengeklets te horen, maar Perijn keek strak naar een slanke man die wat verder in de gang met de wandkleden stond. Hij koesterde geen enkele twijfel dat het Davram Bashere was. Niet alleen door zijn Saldeaanse uiterlijk, want hij leek in het geheel niet op Faile met die dikke grijs gestreepte druipsnor, die zijn mond bijna verborg. Hij was ook niet veel langer dan haar, zelfs wat kleiner, maar door zijn manier van staan, met de armen over elkaar, met dat havikengezicht dat omlaag tuurt als naar een kippenren, wist Perijn het zeker. De man wist het ook; dat was eveneens zeker.

Na voorlopig afscheid te hebben genomen van Rhand, haalde Perijn diep adem en liep de gang in. Hij merkte dat hij naar zijn bijl verlangde; Bashere droeg zijn zwaard. ‘Heer Bashere?’ Perijn maakte een buiging die niet werd beantwoord. De man rook naar kille woede, ik ben Perijn Aybara.’

‘We gaan praten,’ zei Bashere kortaf en hij draaide zich op zijn hakken om. Perijn kon slechts volgen en moest ondanks zijn langere benen snel lopen.

Twee gangen verder ging Bashere een kleine zitkamer in en sloot de deur achter hen. Hoge vensters lieten ruimschoots licht binnen en meer hitte dan het hoge plafond kon verwerken. Twee stoelen met zachte zittingen en hoge, met krullen verfraaide ruggen waren tegenover elkaar geplaatst. Een zilveren kan met een hoge smalle hals en twee zilveren bekers stonden op een met lazuur ingelegd tafeltje. Zo te ruiken was het ditmaal geen vruchtenwijn maar een volle rode wijn. Bashere vulde de bekers en stak er Perijn wild een toe, terwijl hij gebiedend naar een stoel knikte. Zijn snor verborg zijn glimlach, maar de ogen en de glimlach konden aan twee verschillende mannen hebben toebehoord. Zijn ogen konden nagels in hardhout drijven, ik neem aan dat Zarine je alles heeft verteld over mijn landgoederen voor je met haar... getrouwd bent. En alles over de Gebroken Kroon. Als kind praatte ze al veel.’