Er liepen veel meer honden en katten rond dan ze zich herinnerde, en ook meer uitgehongerd, maar niet veel mensen. Ze had nog niemand gezien tot ze een hoek omsloeg en vijf of zes Aielmannen lachend en pratend aan zag komen. Ze leken geschrokken toen ze haar zagen. ‘Neem me niet kwalijk, Aes Sedai,’ mompelde er een en ze drukten zich allen tegen de muur van de doorloop, hoewel er ruimschoots plaats was.
Zich afvragend of het dezelfde waren die haar hadden gevolgd – één gezicht van een ineengedrongen kerel met venijnige ogen kwam haar bekend voor – knikte ze en mompelde haar dank terwijl ze langs hen schoof.
De speer in haar zij was zo’n schok dat ze niet eens riep. Verwoed probeerde ze saidar te bereiken, maar nog iets anders drukte in haar zij, en ze viel neer in het stof. Het gezicht dat ze zich herinnerde, kwam met zijn zwarte spottende ogen vlak voor haar gezicht. De man gromde iets dat ze negeerde, terwijl ze probeerde naar saidar te reiken, probeerde... De duisternis viel op haar neer.
Nadat Perijn en Faile eindelijk de eindeloze ondervraging van haar ouders achter de rug hadden, wachtte die vreemde dienstmeid Sulin hen in de gang op. Perijn was nat van het zweet dat donkere vlekken op zijn jas maakte, en hij voelde zich alsof hij tien span had gehold, terwijl hij tegelijk met een knuppel was bewerkt. Faile had een glimlach op haar gezicht en liep alsof ze veren in haar laarzen had. Ze zag er stralend en mooi uit en leek even trots als die dag dat ze de mannen van Wachtheuvel aanvoerde op het moment dat de Trolloks Emondsveld onder de voet dreigden te lopen. Sulin maakte telkens als ze keken een knix, waarbij ze elke keer zowat omviel. Het gelooide gezicht met het litteken op de wang was verstard tot een onderdanige glimlach die bij iedere zucht volkomen kon verdwijnen. Langslopende Speervrouwen flitsten elkaar handtaal toe en voor hen maakte Sulin eveneens een knix, hoewel ze haar tanden zo hard op elkaar klemde dat Perijn het zowat hoorde. Zelfs Faile begon haar behoedzaam op te nemen.
Nadat de vrouw hen naar hun kamers had gebracht, een zitkamer, een slaapvertrek met een hemelbed dat groot genoeg was voor tien mensen en een lang marmeren balkon dat uitkeek op een binnenhof met een fontein, stond ze erop alles uit te leggen en te tonen, ook wat ze zelf konden zien. Hun paarden stonden in de stal en waren drooggewreven. Hun zadeltassen waren uitgepakt en met Perijns bijlriem in de kleerkast opgeborgen. Het grootste deel van hun karige spullen was keurig netjes in de laden van een ladekast gelegd. Perijns bijl stond naast de grijs marmeren haard alsof die houtjes voor het vuur kon hakken. Een van de twee zilveren kannen glinsterde van de waterdamp en bevatte ijsthee met munt, de andere pruimenwijn. Twee spiegels met vergulde lijsten werden aangewezen en aangeraakt. Een boven een tafeltje met Failes ivoren kam en borstel en een grote staande spiegel tussen bewerkte houten staanders die een blinde nog niet over het hoofd zou zien.
Terwijl Sulin nog steeds aan het uitleggen was, over badwater dat gebracht zou worden en de koperen kuipen, drukte Perijn een goudkroon in haar eeltige hand. ‘Dank je wel,’ zei hij, ‘maar als we nu verder alleen kunnen zijn...’ Heel even dacht hij dat ze hem de zware munt in het gezicht zou gooien, maar in plaats daarvan ontving hij wederom een wankele knix en een dichtgesmeten deur bij haar vertrek, ik neem aan dat degene die hier de bedienden oefent, zijn taak niet aan kan,’ zei Faile. ‘Dat was heel goed trouwens. Beleefd maar vastberaden. Als je dat nu ook bij ónze bedienden zou doen.’ Ze keerde hem haar slanke rug toe en fluisterde: ‘Wil je mijn knoopjes losmaken?’
Hij vond altijd dat zijn vingers dik leken vergeleken bij haar kleine knoopjes en was een beetje bang dat hij ze eraf zou trekken of haar gewaad zou scheuren. Aan de andere kant vond hij het leuk zijn vrouw uit te kleden. Gewoonlijk deed een meid het, volgens hem vanwege alle losgetrokken knopen. ‘Meende je dat echt, die onzin die je tegen je moeder zei?’
‘Heb je mij dan niet getemd, echtgenoot?’ zei ze zonder hem aan te kijken, ‘en mij niet geleerd braaf op je pols te zitten wanneer je mij roept? Ren ik niet naar je genoegen? Volg ik niet gehoorzaam je kleinste wenk op?’ Ze rook vermaakt. Haar stem klonk zeker vermaakt. Maar ze klonk ook of ze het meende, hetzelfde als toen ze haar moeder bijna hetzelfde vertelde, met opgeheven hoofd en zo trots als ze maar kon zijn. Vrouwen waren vreemd, meer viel er niet over te zeggen. En haar moeder...! Trouwens: wat een vader! Misschien kon hij beter van onderwerp veranderen. Wat had Bashere ook alweer genoemd? ‘Faile, wat is een gebroken kroon?’ Hij wist zeker dat hij dat had gezegd. Ze maakte een geërgerd geluidje en rook opeens verontrust. ‘Rhand is weg uit het paleis, Perijn.’
‘Nou, wat dan nog?’ Hij bukte zich om naar een paarlemoeren knoopje te kijken en fronste. ‘Hoe weet je dat?’
‘De Speervrouwen. Bain en Chiad hebben me iets van hun handtaal geleerd. Verklap het niet, Perijn. Ze gedroegen zich zo vreemd toen ze hoorden dat hier Aiel waren, dat ik denk dat ze het misschien niet hadden moeten doen. Bovendien kan het goed zijn die Speervrouwen te begrijpen zonder dat ze het weten. Er zijn er velen rond Rhand.’ Ze kronkelde zich los om hem als een schavuit aan te kijken en zijn baard te strelen. ‘Die eerste Speervrouwen die we tegenkwamen, dachten dat je mooie schouders had, maar je baard vonden ze niets. Zelfs wanneer ze een echte baard zien, weten Aielvrouwen niet wat een mooie baard is.’
Hoofdschuddend wachtte hij tot ze zich weer omdraaide. Hij stak de losgetrokken knoop in zijn zak. Misschien zou ze het niet merken. Zijn jas had wel een week een knoop gemist en hij zou het nu nog niet hebben geweten als zij hem er niet op had gewezen. Wat baarden betreft, Gaul had verteld dat de Aiel zich altijd gladschoren. Bain en Chiad hadden zijn baard het onderwerp voor vreemde grapjes gevonden. Hij had verscheidene malen gedacht hem af te scheren in deze hittegolf. Maar Faile vond de baard leuk. ‘Wat is dat met Rhand? Waarom is het van belang of hij weg is?’
‘Enkel dat je behoort te weten wat hij achter je rug om doet. Blijkbaar wist je niet dat hij wegging. Denk eraan dat hij de Herrezen Draak is. Dat is net zoiets als een koning, een koning der koningen, en koningen gebruiken zelfs hun vrienden, per ongeluk of opzettelijk.’
‘Dat zou Rhand nooit doen. Waar zinspeel je nou op? Dat ik hem moet bespieden?’
Hij bedoelde het als grapje, maar ze zei: ‘Jij niet, mijn lief. Dat is het werk van een vrouw.’
‘Faile!’ Hij richtte zich zo snel op dat hij bijna een tweede knoop lostrok, pakte haar bij de schouders en draaide haar om. ‘Jij gaat Rhand niet bespieden, hoor je me?’ Ze keek heel halsstarrig, de mond omlaag getrokken, ogen half toegeknepen – koppigheid walmde bijna uit haar lichaam -, maar hij kon ook verbeten zijn. ‘Faile, ik wil iets van de volgzaamheid zien waar je net over opschepte.’ Voor zover hij kon zien, deed ze wat hij zei wanneer het haar uitkwam en anders niet. Ze vergat het ook vaak, of hij nu gelijk had of niet. ‘Ik meen het, Faile. Ik wil je belofte. Ik wil er niet aan meedoen, aan...’ ik beloof het, mijn hart,’ zei ze en ze legde haar vingers op zijn lippen. ik beloof je dat ik Rhand niet zal bespioneren. Zie je, ik gehoorzaam mijn heer echtgenoot. Herinner jij je nog hoeveel kleinkinderen mijn moeder verwachtte?’
Die onverwachtse wending in het gesprek deed hem met zijn ogen knipperen. Maar ze had het beloofd, dat was het belangrijkste. ‘Zes, geloof ik. Ik raakte de tel kwijt toen ze ons ging vertellen welke de jongens moesten zijn en welke de meisjes.’ Vrouwe Deira had enkele schokkende raadgevingen verstrekt over de manier waarop. Gelukkig had hij het meeste gemist, doordat hij zich afvroeg of hij, voor ze klaar was, de kamer kon verlaten. Faile had gewoon zitten knikken alsof het de natuurlijkste zaak van de wereld was, nu haar echtgenoot en haar vader aanwezig waren.