Выбрать главу

‘De Steen,’ zei hij onschuldig. ‘Ja, ik herinner me de Steen nog. Dat waren fijne dagen. Herinner jij je iets van de Steen dat jou het recht geeft iets van mij te eisen? Ik niet. Ik ben alleen hier om te voorkomen dat er in Ebo Dar gaten in jou en Nynaeve worden gestoken. Je kunt Rhand naar de ter’angreaal vragen, nadat ik je naar hem heb gebracht.’ Heel lang keek ze hem strak aan, alsof ze van plan was hem met wilsdwang neer te slaan, waarna ze zich zwijgend op haar hakken omdraaide. Hij volgde haar naar het kamp en zag haar verbaasd naar de rij gekluisterde paarden lopen. Ze keek naar de kookpotten en de klaarliggende dekens, en schudde het hoofd bij de resten van het maal van de soldeniers. Hij had geen idee wat ze van plan was, tot ze hem met opgeheven kin aansprak.

‘Uw mannen hebben het heel goed gedaan, meester Cauton,’ zei ze, zo luid dat iedereen het kon horen. ‘Over het geheel ben ik ruimschoots tevreden. Maar als u wat meer vooruit had gedacht, zouden ze zich niet volstoppen met eten dat hen vannacht op z’n minst wakker zal houden. Niettemin hebt u het over het geheel heel goed gedaan. Ik ben er zeker van dat u alles voortaan beter zult voorbereiden.’ Zo koeltjes mogelijk schreed ze terug naar haar eigen kampvuur voor hij iets kon zeggen. Hij keek haar met open mond na.

Indien dat echter alles was geweest, als die vervloekte erfdochter hem alleen maar als haar onderdaan had behandeld en als zij en Nynaeve slechts met strakke lippen bij Vandene en Adeleas hadden gezeten, had hij een hop gedanst. Maar meteen na Elaynes rondgang en nog voor hij zijn dekens had kunnen opzoeken, werd de vossenkop koud.

Het was zo’n grote schok dat hij stom naar zijn borst stond te kijken voor hij eraan dacht naar de Aes Sedai te kijken. Ze stonden naast elkaar, op die onzichtbare grens, ook Aviendha. Elayne mompelde iets dat hij niet kon horen, en de twee witharige Aes Sedai knikten, terwijl Adeleas voortdurend een pen in een inktpotje aan een soort houdertje aan haar gordel doopte en haastig aantekeningen maakte in een klein boekje. Nynaeve trok mompelend aan haar vlecht. Alles bij elkaar duurde het enkele ogenblikken. Toen verdween de kou en keerden ze naar hun kampvuur terug, zachtjes met elkaar pratend. Nu en dan keek de een of de ander zijn kant uit, tot hij ten slotte ging liggen om te slapen.

De tweede dag kwamen ze bij een weg en borg Jaem zijn kleur veranderende mantel op. Het was een brede weg van hard zand, waar soms nog enkele stenen van vroeger zichtbaar waren, maar de betere weg maakte de reis niet veel sneller. Op de eerste plaats doordat die door een steeds heuvelachtiger woud slingerde. Sommige heuvels konden minstens lage bergen genoemd worden, met steile rotswanden en scherpe toppen die boven de bomen zichtbaar waren. De tweede reden was de kleine, maar gestage stroom reizigers. Voornamelijk groepjes armoedige mensen met doffe gezichten, die het amper konden opbrengen opzij te stappen voor een ossenkar op grote wielen, of voor een handelskaravaan van met zeil afgedekte wagens achter spannen van wel zes of acht paarden. Boerderijen en schuren van lichtgekleurde steen leken zich aan de hellingen vast te klampen en halverwege de derde dag zagen ze het eerste dorp van witgekalkte huisjes met platte, lichtrode leidaken.

De prikkeling ging echter door. Elayne bleef ’s avonds keurend rondlopen. Toen hij haar tijdens het tweede kamp naast de weg met spottende hoon zei dat hij blij was met haar goedkeuring, toonde ze een van die opzettelijk koninklijke glimlachjes en zei: ‘Dat mag u best zijn, meester Cauton.’ Waardoor het leek of hij zijn woorden echt had gemeend!

Als ze de nacht in een herberg doorbrachten, keek ze naar de paarden in de stal, maar óók naar de slaapplek van de soldeniers op zolder. Hij vroeg haar dat niet te doen, maar ze trok koeltjes een wenkbrauw op en gaf geen antwoord. Toen hij haar zéi daarmee op te houden, werd de wenkbrauw niet eens opgetrokken, maar negeerde ze hem. Ze zei hem dingen te doen die hij al besloten had, zoals het nazien van de hoeven in de eerste herberg waar een hoefsmid was. Ze zei hem ook dingen die hij zou hebben opgelost als hij het vooraf had geweten, hoe ergerlijk! Hoe ze had ontdekt dat Tad Kandel een puist op zijn zitvlak probeerde stil te houden, wist Mart niet, en evenmin dat Lawdrin Mendair niet minder dan vijf flessen brandewijn stiekem in zijn zadeltassen had verborgen. Ergerlijk kon het na haar opmerking niet eens meer genoemd worden, maar naast tien andere zaken moest de brandewijn worden weggegoten en Kandels puist opengesneden. Er waren mannen in de Bond die Mans houding hadden overgenomen en niet geheeld wilden worden.

Man hoopte bijna dat ze iets overbodigs zou zeggen, zodat hij gewoon met nee kon antwoorden. Een hartgrondig en volmondig ‘nee’. Een tweede vraag naar zijn ter’angreaal zou volmaakt zijn, maar ze had het er helemaal niet meer over. Hij legde aan de soldeniers uit dat ze zeker niet verplicht waren haar te gehoorzamen. Daar betrapte hij ook niemand op, maar ze toonden een vriendelijke grijns na haar lof over de goede verzorging van de paarden en zetten een hoge borst op wanneer ze hun vertelde dat ze in haar ogen goede krijgslieden waren. Op de dag dat Mart zag hoe Vanin zijn knokkels tegen zijn voorhoofd drukte, verslikte hij zich bijna in zijn eigen tong. Hij probeerde vriendelijk te blijven, maar geen van de vrouwen ging daarop in. Aviendha vertelde hem, Licht-nog-aan-toe, dat hij geen eer had en als hij niet meer achting voor Elayne kon opbrengen, zou zij het op zich nemen hem eerbied bij te brengen. Aviendha! De vrouw die vermoedelijk haar kans afwachtte om Elayne de keel open te snijden! Ze noemde Elayne naastzuster! Vandene en Adeleas bekeken hem als een onbekend insect dat aan een speld geprikt was. De Jager had een boog die haar verbeelding op hol deed slaan, want ze noemde zich Birgitte, maar toen hij haar voorstelde om voor de lol of om geld te gaan schieten, keek ze hem heel vreemd aan en sloeg het af. En bleef daarna trouwens steeds bij hem vandaan. Ze zat als kleefkruid aan Elayne vast, behalve wanneer Elayne naar hem toekwam. En Nynaeve... Ze bleef hem na Salidar vermijden alsof hij stonk. Tijdens hun derde nacht, de eerste in een kleine herberg die De Trouwdolk heette, zag Mart haar in de stal een gerimpeld worteltje aan haar ruige merrie geven, en hij besloot dat hij ondanks alles best met haar over Bode kon praten. Het gebeurde niet elke dag dat je zus wegging om Aes Sedai te worden, en Nynaeve zou weten wat Bode te wachten stond. ‘Nynaeve,’ zei hij, naar haar toestappend, ‘ik wil met je praten...’ Verder kwam hij niet.

Ze sprong zowat omhoog en hield haar opgestoken vuist onder zijn neus, hoewel ze die meteen in een plooi van haar rok wegstak. ‘Laat me met rust, Mart Cauton,’ schreeuwde ze bijna. ‘Hoor je me? Laat me met rust!’ Ze schoot naar buiten, briesend langs hem heen schuivend, waarbij volgens hem haar vlecht als een kattenstaart omhoogstak. Daarna leek hij niet alleen te stinken, maar ook een of andere ziekte te hebben die zowel afschuwelijk als besmettelijk was. Als hij ook maar probeerde naar haar toe te gaan, verborg ze zich achter Elayne en keek hem dan woest over Elaynes schouder aan, waarbij het vervloekt wel leek of ze haar tong wilde uitsteken. Vrouwen waren gewoon gek. Dat was het. Gelukkig waren Thom en Juilin bereid overdag naast hem te rijden, wanneer Elayne tenminste niet hun aandacht vroeg. Dat deed ze soms, volgens hem alleen om hen van Mart weg te houden, hoewel hij in de verste verte niet wist waarom. Als ze eenmaal in de herberg waren, vonden de twee mannen het fijn samen met hem en Nalesean de avond door te brengen achter een pul bier of een beker vruchtenwijn. Het waren landelijke stille gelagkamers met bakstenen muren, waar het kijken naar een gestreepte kat het vermaak betekende en de herbergierster zelf aan tafel bediende, onvermijdelijk een vrouw met heupen die keek of ze alle vingers die het waagden erin te knijpen zou breken. Het gesprek ging voornamelijk over Ebo Dar, waarvan Thom een heleboel wist, al was hij er nog nooit geweest. Nalesean was, iedere keer wanneer het hem werd gevraagd, best bereid over zijn enige bezoek te vertellen, hoewel hij het vooral had over de tweegevechten die hij had gezien en de weddenschappen op paardenrennen. Juilin had verhalen van mannen uit Tyr die er waren geweest, en zelfs als hij ze wat afzwakte, klonken ze nog ongelooflijk, totdat Thom of Nalesean het bevestigde. In Ebo Dar vochten mannen over vrouwen, en vróuwen over mannen. In beide gevallen stemde de prijs – zo noemden ze het – ermee in met de winnaar mee te gaan. Mannen gaven bij hun trouwen een dolk aan hun vrouw en vroegen haar die te gebruiken als hij haar ongenoegen opwekte. Ongenoegen! Als een vrouw een man doodde, achtte men dat gerechtigd, tenzij het tegendeel werd bewezen. In Ebo Dar pasten mannen heel erg op voor vrouwen en dwongen zij zichzelf te glimlachen voor iets waarvoor ze een andere man zouden doden. Elayne zou het prachtig vinden. Net als Nynaeve.