Of ze het wel of niet zouden doen, Nynaeve dacht nog steeds dat ze iets verborgen, en dat Elayne dat niet wilde toegeven. Adeleas had niet geweten dat Nynaeve haar opmerking over wegloopsters had gehoord, nadat ze in Ebo Dar waren aangekomen. Op Nynaeves vraag of ze dachten er een te vinden, antwoordde Vandene wat al te snel dat ze altijd een oog openhielden voor jonge vrouwen die uit de Toren waren weggelopen. Het was onzin, want uit Salidar was niemand weggelopen. Er waren inderdaad novices die weggingen, want het was een zwaar leven, en de gedachte dat nog vele jaren van gehoorzaamheid moesten volgen voor je weer aan jezelf mocht denken, hielp ook niet. Zo nu en dan probeerde een Aanvaarde die begon te wanhopen of ze ooit de stola zou verkrijgen, het ook, maar zelfs Nynaeve wist dat maar weinigen van het eiland Tar Valon wegkwamen en bijna iedereen werd teruggebracht. Je kon elke dag worden weggestuurd, omdat je bijvoorbeeld niet sterk genoeg was, omdat je de Aanvaarde-proef weigerde of erin faalde, of omdat je de Aes Sedai-proef niet haalde, die zij en Elayne hadden overgeslagen. Vertrekken was echter nooit je eigen beslissing, tenzij je de stola droeg.
Als wegloopsters zo zelden in hun opzet slaagden, waarom dachten Vandene en Adeleas dan dat ze er een in Ebo Dar zouden vinden en waarom waren ze na haar vraag net oesters geweest? Ze vreesde het antwoord hierop eigenlijk wel te kennen. Niet aan haar vlecht trekken kostte veel zelfbeheersing, ze meende er de laatste tijd beter in te worden.
‘Maar Mart weet nu heel goed dat we Aes Sedai zijn,’ bromde ze. Gelukkig kon ze hem nu wel aanpakken. Als hij ook maar iets probeerde, zou hij merken hoe ze hem kon raken met alles wat ze met de Ene Kracht kon oppakken. ‘Hij mag wel uitkijken.’
‘Dus daarom heb je hem vermeden als een Cheltaan die de belastinggaarder ziet?’ vroeg Birgitte grijnzend en Nynaeve voelde zich rood worden. Ze dacht haar gevoelens beter te hebben verborgen. ‘Hij ergert anderen behoorlijk, zelfs voor een man,’ mompelde Aviendha. ‘Jij moet verre reizen hebben gemaakt, Birgitte. Je noemt vaak plaatsen waar ik nooit van heb gehoord. Op een dag wil ik door alle natlanden reizen en die vreemde plaatsen zien. Waar ligt dat, Cheltan? Chelta?’
Dat maakte meteen een eind aan Birgittes grijns. Als het ergens lag, was het al duizend jaren verdwenen of had het in een vorige Eeuw bestaan. Ze moest maar eens ophouden met oeroude plaatsen of dingen te noemen. Nynaeve was graag bij het gesprek geweest waarin ze Egwene had moeten bekennen wat Egwene al wist. Egwene was indrukwekkend sterk geworden in haar tijd bij de Aiel en had heel weinig geduld met wat zij onzin vond. Birgitte was teruggekomen alsof ze gekastijd was.
Desondanks mocht Nynaeve Birgitte meer dan Aviendha, die haar regelmatig verontrustte met harde blikken en bloeddorstige woorden. Hoe ergerlijk Birgitte ook kon zijn, Nynaeve had beloofd haar geheim te bewaren.
‘Mart... heeft me bedreigd,’ zei ze haastig. Dat was het eerste dat in haar opkwam om Aviendha af te leiden en het laatste dat de anderen mochten weten. Haar wangen liepen alweer rood aan. Elayne glimlachte, hoewel ze zo beleefd was dat achter haar kopje te verbergen. ‘Nee, niet zoiets,’ voegde Nynaeve eraan toe, nadat Aviendha fronsend naar haar riemmes tastte. De Aielse leek te denken dat geweld het enige antwoord op alles was. ‘Het was enkel...’ Aviendha en Birgitte keken haar aan, een en al oor. ‘Hij zei alleen...’ Zoals zij Birgitte had gered, redde Elayne nu haar.
‘We hebben volgens mij wel genoeg gepraat over meester Cauton,’ zei Elayne ferm. ‘Hij is alleen hier zodat hij Egwene niet voor de voeten loopt en ik bedenk later wel wat ik aan die ter’angreaal kan doen.’ Heel even kneep ze haar lippen op elkaar. Ze was niet al te gelukkig geweest toen Vandene en Adeleas ongevraagd de Ene Kracht op Mart uitprobeerden, en nog minder toen hij naar die herberg wegglipte. Ze kon er natuurlijk niets tegen doen. Ze had gedacht dat hij in het gareel zou komen door hem meteen de taken op te dragen die hij toch al moest uitvoeren. Nou, Nynaeve wenste haar veel geluk. ‘Hij is het minst belangrijkste van deze reis,’ besloot Elayne fermer.
‘Ja.’ Nynaeve kon de opluchting in haar stem nog net onderdrukken. ‘Ja, de schaal is het belangrijkste.’
‘Ik stel voor dat ik eerst op verkenning uitga,’ zei Birgitte. ‘Ebo Dar lijkt me wilder dan ik me herinner en volgens jullie beschrijving is de wijk nog woester dan...’ Ze wierp nog net geen blik op Aviendha. ‘... dan de rest van de stad,’ besloot ze met een zucht. ‘Als we eerst gaan verkennen,’ stelde Aviendha ijverig voor, ‘doe ik mee. Ik heb mijn cadin’sor nog.’
‘Een verkenner moet opgaan in de omgeving,’ zei Elayne vriendelijk, ik denk dat we voor ieder van ons kleren uit Ebo Dar dienen te vinden. Dan kunnen we meteen met z’n allen op zoek gaan en zal het niemand opvallen. Al krijgt Nynaeve het het gemakkelijkst,’ voegde ze er met een glimlach voor Birgitte en Aviendha aan toe. De bewoners hadden voor zover zij had gezien allemaal donker haar en de meesten leken zwarte of donkere ogen te hebben.
Aviendha zuchtte mistroostig en Nynaeve had zin hetzelfde te doen, denkend aan de diepe halslijn. Heel diep, hoe smal ook. Licht, Birgitte grinnikte; die vrouw kende geen enkele schaamte. Het gesprek werd onderbroken door een vrouw met kort zwart haar in de livrei van Huis Mitsobar, die zonder te kloppen binnenkwam. Nynaeve vond het nog steeds onbeleefd, hoe vaak Elayne ook zei dat het zo hoorde voor bedienden. Ze droeg wit, en de rok was bij de linkerknie vastgezet waardoor een groene onderrok zichtbaar was. Links op het strakke lijfje waren een groen anker en een zwaard geborduurd. De strakke hals liep inderdaad zo ver omlaag als Nynaeve zich herinnerde. De gezette vrouw van middelbare leeftijd aarzelde, maakte een knix en sprak iedereen aan. ‘Koningin Tylin zou, als het schikt, de drie Aes Sedai graag willen spreken.’
Nynaeve keek de anderen verwonderd aan, die even verwonderd terugblikten.
‘Twee van ons zijn Aes Sedai,’ merkte Elayne op. ‘Moest je misschien naar Merilille?’
‘Ik werd naar deze kamers gestuurd... Aes Sedai.’ De pauze viel amper op en de vrouw maakte van de titel nog net geen vraag. Elayne stond op en streek haar rok goed. Een vreemde zou niet vermoeden dat ze achter dat effen gezicht boosheid verborg, maar er zat iets straks bij haar mondhoeken en rond de ogen. ‘Zullen we dan maar? Nynaeve? Aviendha? Birgitte?’
‘Ik ben geen Aes Sedai, Elayne,’ zei Aviendha en de dienstmeid opperde haastig: ‘Mij werd gezegd: alleen Aes Sedai.’
‘Aviendha en ik kunnen rondkijken in de stad, terwijl jullie naar de koningin gaan,’ zei Birgitte voor Elayne iets kon zeggen. Aviendha’s gezicht werd wat vrolijker.
Elayne keek de twee anderen scherp aan en zuchtte. ‘Goed, maar wees voorzichtig. Nynaeve, ga je mee, of wil jij ook de stad zien?’ Dat laatste klonk heel droogjes en ging vergezeld van een tweede blik op Birgitte.
‘O, dat zou ik niet willen missen,’ antwoordde Nynaeve. ‘Het zal goed zijn eindelijk iemand te ontmoeten die denkt...’ Vanwege de dienstmeid kon ze haar zin niet afmaken. ‘We mogen de koningin niet laten wachten.’
‘O nee,’ zei de vrouw in livrei, ‘dat is me de kop niet waard.’ Hoe waardevol haar hoofd ook was, de lange paleisgangen kostten enige tijd. Alsof het paleis het vele wit buiten wilde goedmaken, was het binnen een en al kleur. In de ene gang was het plafond groen en waren de muren blauw, een andere gang had gele muren en een lichtroze plafond. De geruite vloertegels waren rood, zwart en wit, of blauw met geel, of in honderden andere tinten. Er hingen heel weinig wandkleden, gewoonlijk zeetaferelen, maar er stond een groot aantal hoge vazen van gouden Zeevolk-porselein in boognissen, naast grote voorwerpen van geslepen kristal, beeldjes, vazen en kommen die zowel Nynaeves als Elaynes aandacht trokken.
Natuurlijk waren overal dienaren in livrei druk bezig. Ze droegen een witte kniebroek en een lang groen vest over een wit hemd met brede plooimouwen. Na enkele gangen zag Nynaeve verderop een man aankomen. Ze stond stil en greep Elayne bij de arm. Het was Jaichim Carridin. Ze hield hem strak in het oog, terwijl de man langs hen heen liep. Zijn wrede, diepliggende ogen keken niet opzij. De witte mantel wapperde achter hem aan. Zijn gezicht was bezweet, maar hij negeerde het zoals hij hen negeerde.