‘Wat doet die hier?’ wilde Nynaeve weten. Die man had een bloedbad veroorzaakt in Tanchico en het Licht wist waar nog meer. De dienstmeid keek haar vragend aan. ‘Eh, de Kinderen van het Licht hebben ook een gezantschap gestuurd. Maanden geleden. De koningin?... Aes Sedai.’ Opnieuw die pauze.
Elayne bracht een stijf knikje op, maar Nynaeve kon niet nalaten wrang te zeggen: ‘Dan horen we haar niet te laten wachten.’ Merilille had over Tylin alleen gezegd dat ze zeer nauwgezet, stijf en vormelijk was. Maar als zij ook al betwijfelde of ze wel Aes Sedai waren, was Nynaeve in de juiste stemming om het haar te bewijzen. De dienstmeid liet hen achter in een groot vertrek met een lichtblauw plafond en gele muren. Een aantal hoge, driedelige boogramen toonde een lang balkon met smeedijzeren hek dat een lichte, zilte bries toeliet. Nynaeve en Elayne maakten voor de koningin een knix, passend voor een Aes Sedai bij een vorstin. Een even licht gebogen knie en een hoofdknik.
Tylin was hoogst indrukwekkend. Ze was niet groter dan Nynaeve, maar stond met een koninklijke houding, waarvoor Elayne zich op haar betere dagen zou moeten inspannen. Ze moest met dezelfde hoffelijkheid antwoorden maar deed het niet. In plaats daarvan namen grote zwarte ogen hen doordringend en scherp op. Nynaeve betuigde haar zo goed mogelijk dezelfde gunst. Golvend, glanzend zwart haar, grijs bij de slapen, viel tot ver over haar schouders, en omlijstte een knap maar getekend gezicht. Schokkend waren de twee littekens op haar wangen, heel fijn en zo oud dat ze bijna waren verdwenen. Natuurlijk had ze een kromme dolk in een gordel van gevlochten goud, met een greep en schede vol edelstenen. Nynaeve was er zeker van dat die alleen voor de sier was. Haar kleding kon je zeker niet in een tweegevecht dragen. Tylin droeg een gewaad van blauwe zijde. De vele polskragen van sneeuwwit kant zouden haar vingers verbergen, als ze haar handen langs haar zij had. De rok was voor in het midden opgetrokken tot boven de knie, waardoor groene en witte zijden onderrokken zichtbaar waren. Achter liep de rok uit in een sleep van ruim een stap lang. Het met kant afgezette lijfje was zo strak, dat zitten en staan volgens Nynaeve even ongemakkelijk waren. Een kraag van gouddraad boven de hoge nek, met nog meer kant onder de kin, droeg een trouwdolk in een witte schede. De greep hing omlaag in een ovaalvormige opening die gemakkelijk zo’n diepe hals evenaarde.
‘Jullie moeten Elayne en Nynaeve zijn.’ Tylin ging zitten op een stoel die als bamboe was besneden, zij het helemaal verguld, en schikte haar rok zorgvuldig goed zonder haar ogen van hen af te wenden. Ze had een lage stem, zangerig en krachtig. ‘Had ik begrepen dat er nog een derde was? Aviendha?’
Nynaeve en Elayne keken elkaar aan. Ze waren niet uitgenodigd om te gaan zitten; haar oog was niet naar een stoel gegleden. ‘Ze is geen Aes Sedai,’ begon Elayne kalm.
Tylin praatte al verder voor ze meer kon zeggen. ‘En wat zijn jullie? Elayne, jij hebt hoogstens achttien winters gekend. En jij, Nynaeve, je staart me aan als een kat waarvan de staart klem zit. Hoeveel heb jij er gezien? Tweeëntwintig? Drieëntwintig misschien! Dolk in mijn lever! Ik heb Tar Valon en de Witte Toren eens bezocht en ik betwijfel of er ooit een vrouw van jullie leeftijd is geweest met de ring aan de rechterhand.’
‘Zesentwintig!’ snauwde Nynaeve. Thuis in Emondsveld vond een groot deel van de vrouwenkring dat ze veel te jong was voor Wijsheid, zodat ze zich had aangewend elke naamdag luid en duidelijk bekend te maken. ‘Ik ben zesentwintig en ben een Aes Sedai van de Gele Ajah.’ Ze voelde zich nog steeds heel erg trots dat te kunnen zeggen. ‘Elayne is wellicht achttien, maar zij is eveneens Aes Sedai en van de Groene Ajah. Denkt u dat Merilille of Vandene ons deze ring bij wijze van grap laten dragen? Heel veel dingen zijn anders, Tylin. De Amyrlin Zetel, Egwene Alveren, is niet ouder dan Elayne.’
‘O ja?’ zei Tylin vlak. ‘Dat is me niet verteld. De Aes Sedai die eerst mijn vader en vanaf de dag van mijn kroning mij heeft bijgestaan, vertrekt opeens zonder verklaring naar de Toren. Ik verneem dat de geruchten over een verdeelde Toren waar zijn. Overal lijken draakgezworenen uit de grond op te rijzen. Een Amyrlin wordt gekozen als tegenhangster van Elaida en verzamelt zonder mij in te lichten in Altara een leger onder een van de grote legeraanvoerders. Na al die gebeurtenissen mogen jullie niet van me verwachten dat ik gesteld ben op verrassingen.’
Nynaeve hoopte dat ze er niet zo ziekelijk uitzag als ze zich voelde. Waarom kon ze nu en dan haar mond niet eens houden? Opeens besefte ze de Ware Bron niet meer te voelen. Boosheid en verlegenheid gingen niet goed samen. Het was waarschijnlijk maar beter ook. Als ze ging geleiden zou ze een nog grotere dwaas van zichzelf maken. Elayne nam het zonder enige hapering op zich alles glad te strijken.
‘Ik weet dat u dit eerder hebt gehoord,’ vertelde ze Tylin, ‘maar laat ik onze verontschuldigingen toevoegen aan die van Merilille en de anderen. Het verzamelen van een leger binnen uw grenzen zonder uw toestemming was schandalig. Ik kan slechts ter verzachting aanvoeren, dat de gebeurtenissen elkaar heel snel opvolgden en dat Salidar daarbij betrokken was, al wil ik het niet goedpraten. Wij bezweren u dat het niet de bedoeling is Altara nadeel te berokkenen en dat geen belediging van de Troon der Winden was bedoeld. Op dit ogenblik leidt Garet Brin het leger noordwaarts, Altara uit.’
Tylin staarde haar aan, zonder met de ogen te knipperen. ‘Pas op dit ogenblik hoor ik de eerste verontschuldiging, van jou. Maar elke vorst of vorstin in Altara moet leren de belediging door de machtigen zonder zout weg te slikken.’ Ze haalde diep adem en maakte een gebaar met wuivend kant. ‘Ga zitten, ga zitten. Jullie twee. Houd je dolk in de schede en neem geen blad voor je mond.’ Haar plotselinge glimlach was bijna een grijns, ik weet niet hoe je dat in Andor zegt. Ontspan je en spreek naar believen vrijuit.’
Nynaeve was blij dat Elaynes blauwe ogen groot werden van verbazing, omdat zijzelf naar adem hapte. Was dit de vrouw waarvan Merilille beweerde dat ze stond op hoffelijke plichtplegingen gevat in glad marmer? Nynaeve wilde heel graag gaan zitten. Denkend aan alle verborgen stromingen in Salidar, vroeg ze zich af of Tylin hen probeerde... ja wat? Zo langzamerhand verwachtte ze dat iedereen die niet echt bevriend was, haar probeerde te sturen en te leiden. Elayne zat heel stijf op het randje van haar stoel.
‘Ik meen wat ik zeg,’ herhaalde Tylin. ‘Wat jullie ook zeggen, ik hoor geen belediging.’ Maar misschien was stilte zoiets, want ze tikte zachtjes met haar vingers op de dolkgreep met juwelen bij haar middel, ik weet niet zeker waar te beginnen,’ zei Nynaeve behoedzaam. Ze wilde maar dat Elayne er niet zo instemmend bij knikte. Elayne wist hoe koningen en koninginnen toegesproken moesten worden. Waarom zei ze niets?
‘Met het waarom,’ zei de koningin ongeduldig. ‘Waarom komen er nog vier Aes Sedai uit Salidar naar Ebo Dar? Toch niet om Elaida’s gezantschap te overtroeven. Teslyn noemt het zo niet eens en alleen zij en Joline zijn er... Wisten jullie dat niet?’ Ze liet zich lachend achteroverzakken en drukte de vingers van haar ene hand tegen haar lippen. ‘Jullie weten van de Witmantels? Ja?’ Haar vrije hand maakte een snijbeweging langs haar hals en haar pret nam geleidelijk af. ‘Moge de Duistere de Witmantels halen! Maar ik moet luisteren naar allen die hun opwachting maken, zowel naar inquisiteur Carridin als naar anderen.’
‘Maar waarom?’ wilde Nynaeve weten, ik ben blij dat je Witmantels niet mag, maar waarom luister je dan nog één tel naar die man? Hij is een slager!’ Ze wist dat ze weer een fout had gemaakt. Dat werd haar duidelijk door de wijze waarop Elayne opeens de brede, witte haard leek te bekijken waarvan de mantel was uitgehouwen in oprijzende golven; zelfs Tylins laatste lachje doofde als een kaars. ‘Je neemt mijn woorden wel erg letterlijk,’ zei de koningin kalm. ‘Ik heb gezegd dat je geen blad voor de mond hoefde te nemen, maar...’ Haar donkere ogen richtten zich op de vloertegels en ze leek alles op een rij te zetten.