Rhands poging zelf een kring te blazen ging door grimmig gegrom mis en de rook kwam er als een wolkje uit. Min had niet het recht erover te praten als Perijn het kon horen. ‘Wil je echt aan mijn riem vastgeknoopt zitten, Perijn?’
‘Wat ik wil, lijkt me nog van weinig belang nu Moiraine in Emondsveld is komen opduiken,’ zei Perijn droogjes. Hij zuchtte. ‘Jij bent wie je bent, Rhand. Als jij faalt, falen wij allemaal.’ Opeens boog hij zich naar voren en keek fronsend naar een brede deur achter de zuilen aan zijn linkerhand.
Kort daarop hoorde Rhand voetstappen uit die richting komen, te zwaar voor een mens. De brede gestalte die onder de deurlijst door dook en het binnenhof op liep, was ruim tweemaal zo lang als het dienstmeisje dat moest rennen om de lange benen van de Ogier voor te blijven.
‘Loial!’ riep Rhand uit en hij sprong overeind. Hij en Perijn bereikten de Ogier tegelijk. Loials grijnzende brede mond spleet zijn geweldige gezicht bijna in tweeën. Zijn lange jas die boven omgeslagen kniehoge laarzen naar buiten welfde, vertoonde nog steeds het stof van de reis. De grote zakken puilden uit met vierkante vormen; Loial was nooit ver van zijn boeken weg. ‘Alles in orde met je, Loial?’
‘Je ziet er moe uit,’ zei Perijn en hij duwde de Ogier naar de fontein.
‘Ga op de rand zitten.’
Loial liet zich erheen duwen, maar zijn lange, omlaag hangende wenkbrauwen rezen op en zijn pluimoren trilden verbaasd, terwijl hij van de een naar de ander staarde. Zittend was hij even lang als de staande Perijn. in orde? Moe?’ Zijn stem klonk rommelend als een aardbeving. ‘Natuurlijk ben ik in orde. En als ik moe ben, nou, ik heb een heel eind gelopen. Ik moet je zeggen dat het lekker voelde weer op mijn eigen voeten te staan. Je weet altijd waar je voeten je heen voeren; met een paard kun je daar nooit zeker van zijn. In ieder geval zijn mijn voeten sneller.’
Opeens brak hij in een donderend gelach uit. ‘Je bent me een goudkroon schuldig, Perijn. Jij en je tien dagen. Ik wil er een tweede kroon om verwedden dat je amper vijf dagen vóór mij hier bent aangekomen.’
‘Jij krijgt je kroon,’ lachte Perijn. Loials oren trilden verontwaardigd toen Perijn zijdelings tegen Rhand fluisterde: ‘Gaul heeft hem slecht gemaakt. Hij dobbelt nu en wedt bij paardenrennen terwijl hij amper het verschil weet tussen het ene en het andere paard.’ Rhand grinnikte. Loial had altijd nogal achterdochtig naar paarden gekeken en dat was geen wonder, aangezien hij langere benen had dan de dieren. ‘Weet je zeker dat het goed met je is, Loial?’
‘Heb je die verlaten stedding gevonden?’ vroeg Perijn met de pijpsteel in zijn mond.
‘En ben je er lang genoeg gebleven?’
‘Waar hebben jullie het over?’ Loials onzekere frons trok de punten van zijn wenkbrauwen omlaag tot op zijn wangen, ik wilde weer eens een stedding zien, er een voelen. Ik voel me fit genoeg voor de volgende tien jaar.’
‘Dat is anders niet wat je moeder zegt,’ merkte Rhand ernstig op. Loial was al opgesprongen voor Rhand was uitgesproken en keek snel alle kanten op. Zijn oren lagen plat en hij beefde. ‘Mijn moeder? Hier? Is ze hier?’
‘Nee, dat is ze niet,’ zei Perijn en Loials oren verslapten bijna van opluchting. ‘Blijkbaar is ze in Tweewater. Of dat was ze in ieder geval een maand geleden. Rhand heeft een of andere manier van rondspringen gebruikt om haar en ouder Haman... wat is er aan de hand?’ Loial stond al half in zithouding, maar zijn knieën verstijfden bij de naam van ouder Haman. Met gesloten ogen liet hij zich langzaam verder omlaag zakken. ‘Ouder Haman,’ mompelde hij en hij streek met een dikke hand langs zijn gezicht. ‘Ouder Haman én mijn moeder.’ Hij gluurde naar Perijn. Hij gluurde naar Rhand. Met een zachte stem en o zo terloops vroeg hij: ‘Was er verder nog iemand bij?’ Voor een Ogier was het zacht, maar het klonk als een reuzenhommel in een waterpot. ‘Een jonge Ogiervrouw die Erith heette,’ vertelde Rhand hem. ‘Jij...’ Verder kwam hij niet.
Kreunend sprong Loial weer overeind. Hoofden van bedienden verschenen in deuren en vensters om te kijken waar dat enorme geluid vandaan kwam, en verdwenen weer bij het zien van Rhand. Loial begon te ijsberen, zijn oren en wenkbrauwen hingen zo ver omlaag dat hij leek te smelten. ‘Een vrouw,’ bromde hij. ‘Het kan niets anders betekenen, niet met moeder en ouder Haman erbij. Een vrouw. Ik ben te jong om te trouwen!’ Rhand verborg een glimlach achter zijn hand. Misschien was Loial voor een Ogier jong, maar in zijn geval betekende dat boven de negentig. ‘Ze sleept me terug naar stedding Shangtai. Ik weet dat ik dan niet meer met jullie mee mag trekken en ik heb nog steeds niet genoeg aantekeningen voor mijn boek. Ja, jij kunt lachen, Perijn. Faile doet alles wat jij zegt.’ Perijn verslikte zich en kreeg een hoestbui tot Rhand hem op de rug klopte. ‘Bij ons is dat anders,’ vervolgde Loial. ‘Men vindt het heel grof om niet te doen wat je vrouw je zegt. Heel grof. Ik weet dat ze ervoor zal zorgen dat ik me ergens vestig en iets vasts en behoorlijks ga doen, zoals boomzingen of...’ Opeens bleef hij fronsend staan. ‘Erith? Zei je Erith?’ Rhand knikte. Perijn leek weer op adem te komen, maar hij wierp kwaadaardig vermaakt een felle blik op Loial. ‘Erith, dochter van Iva, dochter van Alar?’ Rhand knikte opnieuw en Loial liet zich weer op zijn plekje op de fonteinrand vallen. ‘Die kén ik. Weet je nog, Perijn? We hebben haar in stedding Tsofu ontmoet.’
‘Dat probeer ik je de hele tijd te vertellen,’ zei Rhand geduldig, zonder er enig vermaak in te scheppen. ‘Zij was die Ogiervrouw die jij zo knap vond. En die jou een bloem heeft gegeven, als ik het me goed herinner.’
‘Dat zei ze misschien wel,’ bromde Loial afwerend. ‘Misschien heeft ze me zoiets gegeven, ik weet het niet meer.’ Maar een hand dwaalde naar een jaszak vol boeken. Rhand durfde te wedden dat daarin een boek zat waarin die ene bloem zorgvuldig was gevlijd. De Ogier schraapte zijn keel, een diep gerommel. ‘Erith is heel knap, ik heb nog nooit zo’n knappe vrouw gezien. En heel wijs. Ze heeft heel aandachtig geluisterd toen ik haar de ideeën van Serden uitlegde – ik bedoel Serden, zoon van Kolon, zoon van Radlan, een schrijver van ongeveer zeshonderd jaar geleden – over hoe de saidinwegen...’ Zijn stem stierf weg alsof hij merkte hoe ze zaten te grijnzen. ‘Nou ja, ze luisterde heel goed. Aandachtig. Ze had er veel belangstelling voor.’ ik weet zeker dat ze die had,’ zei Rhand effen. Nu Loial de wegen had genoemd dacht hij er weer aan. De meeste wegen lagen vlak bij een stedding en als hij Loials moeder en ouder Haman mocht geloven, had Loial er een nodig. Natuurlijk kon hij Loial maar tot de grens brengen. In een stedding kon je de Kracht niet gebruiken en je kon jezelf evenmin naar een stedding geleiden. ‘Luister, Loial. Ik wil alle saidin-poorten laten bewaken en heb iemand nodig die ze niet alleen kan vinden, maar ook met de Ouderen kan praten om hun toestemming te krijgen.’
‘Licht!’ gromde Perijn, een en al afkeer. Hij klopte zijn pijp uit en verpulverde het kooltje op de plavuizen met zijn laarshak. ‘Licht! Je stuurt Mart weg om het op te nemen met de Aes Sedai; je wilt mij en een paar honderd man uit Tweewater, waarvan je er heel wat kent, midden in een oorlog met Sammael neerpoten, en nu wil je Loial wegsturen terwijl hij net is aangekomen. Bloedvuur, Rhand, kijk eens goed naar hem! Hij heeft rust nodig. Is er nog iemand die je niet gebruikt? Misschien wil je ook dat Faile op jacht gaat naar Moghedien en Semirhage? Licht!’
Rhand voelde zich razend worden, een opstekende storm die hem deed beven. De gele ogen staarden hem grimmig aan, maar hij keek bliksemend terug. ‘Ik gebruik iedereen die ik moet gebruiken. Je zei het zelf: ik ben wie ik ben. En ik gebruik mezelf tot het eind, Perijn, omdat ik moet. Net zoals ik iedereen gebruik, omdat het moet. We hebben geen keus meer. Ik niet, jij niet, niemand!’