Terwijl het tweetal statig de trap op zweefde, besefte Min dat Mahiro haar aankeek. ‘Hoe zijn die hier gekomen?’ vroeg ze, verbaasd dat ze het zo volmaakt gewoon kon zeggen. Met Kiruna en Bera erbij waren er nu dertien. Dertien Aes Sedai. Plus die aura. ‘Ze vingen nieuws op van Altor. Ze waren halverwege Cairhien toen ze hoorden dat hij hier was. Ik zou maar ver van ze vandaan blijven, Min. Hun gaidin vertelde me dat ze allebei heel boos gestemd zijn.’ Kiruna had vier zwaardhanden en Bera drie.
Min wist een glimlach op te brengen. Ze wilde de herberg uit rennen, maar dat zou zeker een hoop achterdocht wekken, zelfs bij Mahiro. ‘Dat lijkt me een goede raad. En kun je me nog iets vertellen?’ Hij aarzelde kort en legde het speeltje neer. ik wil niet zeggen wat er is of niet is, maar een woordje in het juiste oor... Misschien hoor je erop te rekenen dat Altor verontrust is. Misschien moet je zelfs overwegen iemand anders voor die boodschappen te vragen, een van ons wellicht.’ Hij bedoelde de zwaardhanden. ‘Misschien hebben de zusters besloten Altor een lesje in nederigheid te geven. En dat, spruitje, zijn denk ik meer woorden dan ik had horen te zeggen. Zul je erover denken?’
Min wist niet of het ‘lesje’ zojuist in het paleis gegeven was of dat het nog moest komen, maar het paste wel in elkaar. Plus die aura. ‘Dat lijkt mij ook goede raad, Mahiro. Als Merana mij zoekt voor een boodschap, wil je dan zeggen dat ik de komende dagen de Binnenstad aan het bekijken ben?’
‘Een verre reis,’ grinnikte hij, vriendelijk spottend. ‘Je zult nog een man ontvoeren als je niet oppast.’
De stalknecht met de flaporen keek haar met grote ogen aan toen Min erop stond dat Wilderoos gezadeld werd. Ze reed stapvoets het erf af, maar nadat De Rozenkroon achter haar om de hoek verdween, spoorde Min het paard aan. Mensen sprongen wild opzij toen ze zo snel als Wilderoos kon opbrengen, naar het paleis galoppeerde.
‘Dertien,’ zei Rhand vlak en het uitspreken was al voldoende om Lews Therin op te laten springen. Hij probeerde saidin weer in zijn greep te krijgen. Het was een zwijgend gevecht met een grauwend beest. Nadat Min had gezegd dat er feitelijk dertien Aes Sedai in Caemlin waren, had Rhand nog net de Kracht kunnen grijpen voor Lews Therin dat kon. Het zweet rolde van Rhands gezicht, zijn jas vertoonde natte plekken. Hij was alleen in staat zich daarop te richten: Lews Therin weghouden van saidin. Een spiertje in zijn wang werd door de inspanning dik. Zijn rechterhand beefde.
Min ijsbeerde niet langer over het tapijt van de zitkamer en wipte op haar tenen op en neer. ‘Niet alleen dat, Rhand,’ zei ze heftig. ‘Die aura! Bloed, dood, de Ene Kracht, die twee vrouwen en jij, allemaal bij elkaar op hetzelfde tijdstip en dezelfde plek.’ Haar ogen glansden weer, maar ditmaal druppelden tranen zachtjes over haar wangen. ‘Kiruna en Bera mogen je niet, helemaal niet! Weet je wat ik om je heen zag? Geleidsters die je pijn deden. Het komt door die aura’s, die dertien en alles bij elkaar. Het is te veel, Rhand!’
Ze zei dat haar visioenen altijd uitkwamen, al kon ze nooit zeggen of het binnen een dag, een jaar of tien jaar gebeurde. Als hij in Caemlin bleef, kon dit volgens hem weleens de dag zijn. Zelfs met Lews Therins zachte gesnauw in zijn hoofd wist hij dat de stem wilde toeslaan voor Merana en de anderen hem konden treffen. Jammer genoeg was het idee voor Rhand heel aantrekkelijk. Misschien was het slechts toeval, misschien had het verdraaien van het lot door hem als ta’veren ongelukkig voor hem uitgepakt, maar het feit bestond. Merana had hem uitgedaagd precies op de dag dat het aantal Aes Sedai tot dertien was gestegen.
Hij stond op, beende zijn slaapkamer in om zijn zwaard uit de kast te pakken en de drakenriem om te gespen. ‘Jij gaat met mij mee, Min,’ vertelde hij haar terwijl hij de Drakenstaf oppakte en naar de deur liep. ‘Waarheen?’ wilde ze weten, haar wangen met een doekje afvegend, maar ze liep achter hem aan terwijl hij reeds de gang doorliep. Jalani sprong overeind en was iets sneller dan Beralna, een magere roodharige met blauwe ogen en een woeste grijns op het gezicht. Als er alleen Speervrouwen in de gang waren zoals nu, keek Beralna hem altijd nadenkend aan of ze hem de grote gunst van haar volgzaamheid zou verlenen, maar hij keek scherp en strak terug. Door de leegte klonk zijn stem veraf en kil. Lews Therin was weggezakt tot gedempt gesnik, maar Rhand durfde zich niet te ontspannen. Niet in Caemlin, nergens rond Caemlin. ‘Beralna, zoek Nandera op, zeg haar naar me toe te komen in de vertrekken van Perijn Aybara en zoveel Speervrouwen mee te nemen als ze wil.’ Hij kon Perijn niet hier laten, maar niet vanwege een visioen. Wanneer Merana Rhands vertrek vernam, zou een van hen wellicht Perijn binden, zoals Alanna met hem had gedaan. ‘Misschien kom ik hier niet meer terug. Als iemand Perijn ziet, of Faile of Loial, zeg hun dan naar me toe te komen. Jalani, haal huisvrouwe Harfor. Zeg haar dat ik inkt en papier nodig heb.’ Hij moest brieven schrijven voor hij wegging. Zijn hand beefde weer en hij voegde eraan toe: ‘Heel veel papier. Nou? Lopen! Vooruit!’ Ze keken elkaar aan en gingen er op een drafje vandoor. Hij begaf zich de andere kant uit terwijl Min bijna moest hollen om hem bij te houden.
‘Rhand, waar ga je heen?’
‘Cairhien.’ Met de leegte om hem heen kwam dat eruit als een klap in het gezicht. ‘Vertrouw op me, Min. Ik wil je geen kwaad doen. Ik hak liever mijn arm af dan jou kwaad te doen.’ Ze was stil en eindelijk keek hij naar haar omlaag en zag dat ze hem met een vreemd gezicht opnam.
‘Fijn dat te horen, schaapherder.’ Haar stem was even vreemd als haar gezicht. De gedachte aan dertien Aes Sedai die naar hem toe kwamen, moest haar echt angst aanjagen en dat was geen wonder. ‘Min, als het erop aankomt het tegen hen op te nemen, zal ik je op de een of andere manier buiten het gevaar houden. Dat beloof ik je.’ Hoe kon een man, welke dan ook, dertien Aes Sedai aanpakken? Door deze gedachte kwam Lews Therin weer krijsend naar voren. Tot zijn verbazing speelde Min wat met de messen uit haar jasmouwen, wilde wat zeggen, maar stak de wapens toen even handig weer terug – ze moest hebben geoefend – voor ze iets zei. ‘Je kunt me aan een neusring naar Cairhien of waar dan ook leiden, schaapherder, maar je kunt je beter schrap zetten als je mij zomaar ergens heen probeert te sturen.’ Om de een of andere reden wist hij zeker dat ze iets anders had willen zeggen.
In Perijns kamers aangekomen trof Rhand een grote groep mensen aan. Aan een kant van de zitkamer zaten Perijn en Loial in hemdsmouwen met gekruiste benen op het blauwe tapijt pijp te roken met Gaul, een Steenhond die Rhand nog kende van de val van de Steen. Aan de andere kant van de kamer zat Faile, ook op de vloer, met Bain en Chiad die eveneens in de Steen waren geweest. Door de open deur naar de andere kamer zag Rhand hoe Sulin het bed verschoonde en het beddengoed rondsmeet alsof ze dat veel liever in stukken wilde scheuren. Allen keken op bij hun binnenkomst en Sulin kwam in de slaapkamerdeur staan.
Iedereen was heel druk in de weer na zijn uitleg over de dertien Aes Sedai en wat Min had opgevangen. Hij zei echter niets over de visioenen. Sommigen wisten het, anderen misschien niet én hij was niet van plan iets te vertellen als zij het niet deed. Wat niet gebeurde. Natuurlijk zei hij ook niets over Lews Therin. Niet vanwege zijn angst wat er misschien met hem zou gebeuren in een stad waar dertien Aes Sedai aanwezig waren, ook al zaten ze op zijn lip. Van hem mochten ze desgewenst denken dat hij in paniek was. Hij was er niet eens zeker van of hij dat niet was. Lews Therin was nu stil, maar Rhand kon hem voelen, als brandende ogen die toekeken in de nacht. Boosheid en vrees en wellicht ook paniek kriebelden als grote spinnen rond de leegte. Perijn en Faile gingen haastig pakken en Bain en Chiad flitsten met hun vingers, voor ze verkondigden dat ze Faile wilden vergezellen, waarna Gaul mededeelde dat hij Perijn gezelschap zou houden. Rhand begreep niet wat er gaande was, maar het kostte Gaul duidelijk veel moeite niet naar Bain en Chiad te kijken, en de twee Speervrouwen negeerden hem. Loial ging er op een holletje vandoor, binnensmonds mompelend dat Cairhien veel verder weg van Tweewater lag dan Caemlin en dat zijn moeder een befaamd loopster was. Bij zijn terugkeer had hij een half dichtgeknoopt pak onder de ene arm en een enorme zadeltas over de andere schouder, waar zijn hemden uit hingen. Loial was bereid ter plekke te vertrekken. Sulin verdween eveneens en kwam terug met een pak dat leek te bestaan uit rood-witte kleren. Met een ongewone zachtheid op haar strakke gezicht grauwde ze Rhand toe dat ze zich had opgedragen hem, Perijn en Faile te dienen, en dat alleen een hagedis met een zonnesteek aannam dat ze dat in Caemlin kon, wanneer zij in Cairhien verbleven. Ze voegde er zelfs als een vloek een ‘mijn heer Draak’ aan toe en bracht een knix op die verrassend zeker werd uitgevoerd. Het laatste leek haar eveneens te verbazen. Nandera kwam bijna tegelijk binnen met huisvrouwe Harfor die een schrijfkistje bij zich had met verschillende pennen met stalen punten en genoeg papier, inkt en zegellak voor wel vijftig brieven. Wat maar goed bleek te zijn.