‘Nou, daarmee heb je de rotte knol in de stamppot,’ mompelde Bera grimmig. Kairen en enkele anderen knikten instemmend. ‘Een klein knolletje,’ maakte Kiruna haar droog duidelijk. Bijna iedereen knikte, behalve Merana en Verin. Merana zuchtte zachtjes. Verins kraalogen gleden van haar naar Kiruna, het hoofd scheef. ‘Waar blijft Alanna toch?’ vroeg Kiruna aan niemand in het bijzonder, ik wil alles geen twee keer zeggen.’
Merana veronderstelde dat zijzelf zich als eerste naar Verin had geschikt. Ze was toen nog steeds de leidster van de afvaardiging en iedereen deed wat zij zei, zelfs Masuri, Rafela en Faeldrin. Nu wisten de anderen het echter allemaal. Ze was er nog niet zeker van of Kiruna of Bera de leiding had genomen. De een was op een boerderij en de ander in een paleis geboren, maar dat deed er niet toe, zoiets had niets te maken met Aes Sedai. Merana wist wel dat het gezantschap uiteenviel waar ze bijzat. Zoiets zou in de tijd van de ene Toren nooit gebeurd zijn. Een afgezant had de volledige macht van de Toren en de Amyrlin Zetel achter zich en dan was het onbelangrijk of iemand pas na dertig jaar de stola had verworven en nog net niet was weggestuurd omdat ze amper sterk genoeg was. Ze waren nu nog slechts een groep Aes Sedai die als vanzelf een eigen plekje afbakenden. Alsof het noemen van haar naam een oproep was geweest, verscheen Alanna net toen Bera iets wilde zeggen. Zij en Kiruna schoten tegelijk op Alanna af. ‘Altor beweert dat hij naar Cairhien is gegaan,’ zei Bera zonder omwegen. ‘Weet jij meer?’
Alanna nam hen beiden trots op, een gevaarlijke glans in haar donkere ogen. Ze hadden het tenslotte over haar zwaardhand. ‘Hij is ergens in het oosten. Dat is alles wat ik weet. Het kan Cairhien zijn.’
‘Als je dan zo nodig een man ongevraagd bindt,’ wilde Kiruna met haar overheersende stem weten, ‘bij het zuiverste Licht, waarom heb je die binding dan niet gebruikt om hem naar je wil te zetten. Vergeleken met het andere is dat slechts een tikje op zijn pols.’ Alanna kon nog steeds amper haar gevoelens bedwingen. Ze kreeg ook werkelijk een blos, half uit boosheid, aan haar flitsende ogen te zien, maar ook half uit schaamte. ‘Heeft niemand het jullie verteld?’ vroeg ze, te opgewekt, ik neem aan dat niemand eraan wil denken. Ik in ieder geval niet.’ Faeldrin en Seonid keken naar de vloer en zij waren niet de enigen. ‘Ik heb geprobeerd hem enkele tellen na de binding te dwingen,’ vervolgde Alanna, alsof ze er niets van merkte. ‘Heb jij ooit getracht een eikenboom met je blote handen te ontwortelen, Kiruna? Het kwam op hetzelfde neer.’
Bij Kiruna was slechts te zien hoe haar ogen langzaam groter werden en hoe traag ze ademhaalde. Bera mompelde gek genoeg nog: ‘Dat is onmogelijk. Onmogelijk.’
Alanna gooide haar hoofd in de nek en lachte. De handen in haar zij maakten haar gelach bijna minachtend, waardoor Bera’s mond verstrakte en een kille glans in Kiruna’s ogen verscheen. Verin gluurde naar hen. Merana bedacht verontrust dat ze leek op een roodborstje dat naar wormen keek. Verin leek zich te onderwerpen zonder dat écht te doen, hoewel Merana niet begreep hoe ze dat klaarspeelde. ‘Niemand heeft ooit eerder een geleider gebonden,’ zei Alanna toen haar plezier verdween. ‘Misschien heeft dat ermee te maken.’
‘Dat kan wel zo zijn,’ zei Bera ferm. Haar blik was even vast. ‘Dat kan wel zo zijn, maar je kunt hem nog steeds vinden.’
‘Ja,’ zei Kiruna. ‘Jij gaat met ons mee, Alanna.’ Alanna knipperde met haar ogen alsof ze bij bewustzijn kwam. Bij wijze van instemming gaf ze een knikje.
Het werd de hoogste tijd, besloot Merana. Als zij het gezantschap bij elkaar wilde houden, dan was dit haar laatste kans. Ze stond op, vouwde Altors brief op om haar handen bezig te houden. ‘Toen ik dit gezantschap naar Caemlin leidde,’ begon ze, om allen eraan te herinneren dat zij de leiding had, ‘werd mij een grote ruimte tot onderhandeling gegeven.’ Het Licht zij dank klonk haar stem vast. ‘Niettemin leek het duidelijk wat er gedaan moest worden, en wij,’ om hun te laten weten dat ze een gróép afgevaardigden waren, ‘namen deze taak op ons in de redelijke verwachting te zullen slagen. Altor diende uit Caemlin te worden geleid, opdat we Elayne konden terugbrengen. Daarna diende ze gekroond te worden, waardoor we Andor stevig achter ons zouden krijgen. Geleidelijk aan moesten we Altor ertoe brengen ons te vertrouwen, hem te laten geloven dat we hem geen kwaad wilden doen. En hem duidelijk te maken dat hij ons met achting diende te behandelen. Twee of drie van ons, zorgvuldig uitgekozen, zouden Moiraine hebben vervangen om hem raad te geven en te leiden. Onder wie Alanna, natuurlijk.’
‘Hoe weet je dat hij Moiraine niet heeft vermoord?’ onderbrak Bera haar. ‘Zoals hij ook Morgase gedood schijnt te hebben?’
‘We hebben allerlei geruchten rond haar dood gehoord,’ voegde Kiruna eraan toe. ‘Sommige geruchten zeggen dat ze in een gevecht met Lanfir stierf. Volgens de meeste geruchten waren zij en Altor alleen toen ze stierf.’
Met moeite bedwong Merana zich en gaf geen antwoord. Als ze haar ingekerfde gewoonten het woord gaf, zou alles en alles ter tafel komen. ‘Dat alles hadden we in de hand/ vervolgde ze, ‘totdat jullie twee aankwamen. Weliswaar bij toeval, ik weet het, en alleen als gevolg van jullie opdracht hem te zoeken. Niettemin brachten jullie ons aantal daarmee op dertien. Een man als Altor vlucht dan toch pijlsnel wanneer hij hoort van dertien Aes Sedai? Dus het komt eenvoudig hierop neer: we kunnen jullie voor de voeten gooien dat je onze plannen min of meer schade hebt toegebracht. Dat geldt voor jou, Kiruna, en voor jou, Bera.’ Daarna kon ze alleen maar afwachten. Als het haar gelukt was enig beschaafd overwicht te verkrijgen... ‘Ben je klaar?’ vroeg Bera koeltjes.
Kiruna was nog onbeleefder, door zich tot de anderen te wenden. ‘Faeldrin, jij komt zo je wilt met ons mee naar Cairhien. Jij ook, Masuri. En Rafela.’
Merana beefde en de dichtgevouwen brief werd een prop in haar handen. ‘Begrijpen jullie het dan niet?’ riep ze. ‘Jullie praten alsof we gewoon door kunnen gaan, alsof er niets veranderd is. Er is een gezantschap van Elaida in Cairhien, van de Witte Toren. Zo moet Altor het zien. Wij hebben hem meer nodig dan hij ons! En ik vrees dat hij dat weet!’
Op ieders gezicht, behalve op dat van Verin, was kort de schrik zichtbaar. Verin knikte slechts nadenkend meteen klein verholen glimlachje. Heel even leken alle ogen groot en verbijsterd. Merana’s woorden leken in de lucht te weergalmen. Wij hebben hem meer nodig dan hij ons! Ze hadden de Drie Geloften niet nodig om te weten dat het waar was.
Toen zei Bera heel vastbesloten: ‘Ga zitten, Merana, en kalmeer.’ Merana zat al voor ze het besefte. Ze beefde nog steeds, ze wilde nog steeds schreeuwen, maar had haar handen rond Altors schrijven in elkaar geklemd.
Kiruna keerde haar opzettelijk de rug toe. ‘Seonid, jij gaat natuurlijk mee. Nog een stel gaidins zijn altijd nuttig. En Verin, denk ik.’ Verin knikte alsof het een verzoek betrof. ‘Demira,’ vervolgde Kiruna, ‘ik weet dat je een grief koestert tegen hem, maar we willen de man niet opnieuw in paniek brengen en iemand moet die buitengewone groep meisjes uit Tweewater naar Salidar brengen. Jij, Valinde, Kairen en Berenicia dienen Merana daarbij te helpen.’