Выбрать главу

Geloof en orde geven kracht. Moet rommel opruimen voor je kunt bouwen. Zal je bij volgende bezoek uitleggen. Laat meisje thuis. Te knap.

Fel

Het was haastig geschreven, zijn handtekening stond in een hoekje gefriemeld, en Rhand begreep er niets van. Bij een nieuw bezoek aan Fel echter bleek de man aan Idrien verteld te hebben dat hij zich weer jong voelde en ging vissen. Met al die droogte. Rhand vroeg zich af of het verstand van de oude man met hem op de loop was gegaan. Min vond het briefje in elk geval vermakelijk. Ze vroeg of ze het mocht houden, en verschillende keren zag hij het haar grijnzend herlezen. Op de loop of niet, Rhand besloot dat hij Min de volgende keer niet zou meenemen. Feitelijk was het al moeilijk haar bij zich te hebben wanneer hij dat verlangde. Ze leek meer tijd bij de Wijzen door te brengen dan bij hem. Hij begreep niet waarom dat hem zo ergerde, maar hij merkte dat hij mensen afsnauwde wanneer Min buiten in het tentenkamp was. Het was maar goed dat ze niet zo vaak bij hem was. De mensen zouden het opmerken, gaan praten en zich dingen afvragen. In Cairhien, waar zelfs de bedienden hun eigen vorm van het Spel der Huizen speelden, kon het gevaarlijk voor haar zijn wanneer mensen zich afvroegen of ze belangrijk voor hem was. Het was goed zo. Hij probeerde niet te snauwen.

Waar hij Min natuurlijk voor nodig had, waren de visioenen die ze zag bij de edelen die hem persoonlijk kwamen bezoeken om naar zijn gezondheid te vragen. Dat hij in elkaar was gezakt, moest veel geruchten in het leven hebben geroepen. Glimlachend vroegen ze hoe lang hij ditmaal in Cairhien wilde blijven, wat zijn plannen waren, als ze dat mochten vragen, weer glimlachend, voortdurend glimlachend. De enige die niet zo verbeten glimlachte, was Dobraine, die nog steeds zijn voorhoofd had opgeschoren als een soldaat en nog steeds zijn jas droeg met de kleurbanen die versleten waren door het dragen van het borstkuras. Dobraine stelde dezelfde vragen, maar zo zwaarmoedig dat Rhand nog blijer was met zijn vertrek dan met dat van de anderen. Het lukte Min bij de ontvangsten aanwezig te zijn. Ze perste het tussen haar bezoeken aan de Wijzen door. Rhand wist niet wat ze bij hen uitspookte, en was niet van plan ernaar te vragen. Het probleem was haar verborgen te houden.

‘Ik kan toch net doen of ik je liefje ben,’ lachte Min. ik vlij mezelf tegen je aan en stop druiven in je mond... nou ja, rozijnen, want ik heb al een hele tijd geen druif meer gezien. Dan kun jij mij “lief honingmondje” noemen. Dan vraagt niemand zich af waarom ik erbij ben.’

‘Nee,’ snauwde hij en haar gezicht werd ernstig. ‘Denk je echt dat de Verzakers mij alleen daarvoor willen hebben?’

‘Misschien wel,’ antwoordde hij even ernstig. ‘Een Duistervriend als Padan Fajin zou het zeker willen, als hij nog in leven is. Ik wil dat gevaar niet lopen, Min. In elk geval wil ik niet dat die Cairhienin vunzig over je denken. En de Tyreners ook niet.’ Met de Aiel lag het anders. Die vonden haar geplaag wel leuk en heel vermakelijk. Min was echt iemand van uitersten. Na plechtige ernst straalde ze opeens zonder overgang van geluk, een en al glimlach die geen tel verdween. Tot de ontvangsten echt begonnen.

Een driedelig scherm met vergulde figuren werd in een hoek van de ontvangkamer opgezet en bleek een mislukking. Maringils donkere glinsterende ogen vermeden zo nadrukkelijk ernaar te kijken dat Rhand wist dat de man het Zonnepaleis op zijn kop zou zetten om erachter te komen wie of wat erachter verborgen was. De zitkamer bleek een betere plek, waarbij Min door een kier de ontvangkamer inkeek. Niet iedereen toonde beelden of een aura gedurende de ontvangst bij Rhand, maar wat haar ogen daar of gewoon in de gang wel opvingen, was duister. De ijskoude Maringil, witharig en lemmet-slank, zou omkomen door gif. Colavaere hield haar buitengewoon knappe gezicht kalm en beheerst, nadat ze had vernomen dat Aviendha ditmaal niet bij Rhand was. Zij zou aan de galg eindigen. Meilan, met zijn puntbaardje en vettige stem, zou sterven door een dolk. De toekomst vroeg een zware tol van de Hoogheren van Tyr. Aracome, Maracon en Gueyam zouden ook sterven, een bloedige dood in een veldslag, meende Min. Ze zei dat ze nog nooit zo vaak in een groep mensen de dood had gezien.

Tegen de tijd dat ze zag hoe Gueyams brede gezicht onder het bloed zat, hun vijfde dag in Cairhien, werd ze ziek bij de gedachte. Rhand zei haar te gaan liggen en vroeg Sulin vochtige doeken voor haar voorhoofd te brengen. Ditmaal zat hij op het bed haar hand vast te houden. Ze hield hem heel stevig beet.

Ze bleef hem echter plagen. Ze was er altijd bij wanneer hij de zwaardvormen danste met vier of vijf van de beste mannen die hij onder de Tyreense en Cairhiense soldaten kon vinden. Ook wanneer hij met Rhuarc of Gaul aan het worstelen was en ze elkaar met de voet tegen het hoofd probeerden te schoppen. Min liet daarna onvermijdelijk een vinger over zijn blote borst glijden en maakte een of ander grapje over schaapherders die niet zweetten, omdat ze net zo’n dikke huid hadden als stomme schapen of iets dergelijks. Soms voelde ze aan de half geheelde, nooit helende wond in zijn zij. Ze raakte het rondje lichtroze vlees zachtjes aan en maakte er nooit een grapje over. Ze kneep hem in zijn billen in de aanwezigheid van anderen, wat op z’n minst schokkend was. Zowel de Speervrouwen als de Wijzen vielen elkaar bijna huilend van het lachen in de armen wanneer hij weer eens omhoogschoot. Sulin keek of ze misschien ook zou gaan lachen. Min kroop vaak op zijn schoot en kuste hem bij elke gelegenheid en dreigde zelfs op een avond zijn rug te komen boenen. Wanneer hij net deed of hij huilde en stamelde, lachte ze en zei dat dat niet goed genoeg was. Min verdween snel genoeg, wanneer een Speervrouw haar hoofd om de hoek stak om iemand aan te kondigen, vooral Loial die nooit lang bleef en het voortdurend over de koninklijke librije had. Of bij de komst van Perijn die zelfs nog korter bleef en er om de een of andere reden steeds vermoeider uitzag. Min sprong nog sneller op wanneer Faile toevallig met de een of de ander meeliep. De twee keer dat dat gebeurde, zocht Min haastig een van Rhands boeken in de slaapkamer uit en deed net of ze las, waarbij ze het boek ergens in het midden opensloeg, alsof ze al enige tijd zat te lezen. Rhand begreep niet waarom die twee elkaar koel aanblikten. Het was geen echte vijandigheid, eigenlijk niet eens onvriendelijkheid, maar Rhand vermoedde dat de twee vrouwen boven aan elkaars lijstje zouden staan van mensen waar je niets mee te maken wilde hebben.