Выбрать главу

Het vermakelijke was dat het boek de tweede keer een in leer gebonden eerste deel was van Studies over de rede van Daria Gahand. Hij had het zware kost gevonden en was van plan geweest het bij Loials volgende bezoek mee terug te geven. Min las zelfs nog een tijd door nadat Faile was vertrokken, en ondanks al haar gefrons en gemopper nam ze het die avond mee naar haar eigen kamers in de gastenvleugel. Werd de verhouding tussen Min en Faile beheerst door afstandelijkheid, bij Min en Berelain paste het woord vijandigheid niet eens. Toen Somara haar op de tweede middag aankondigde, trok Rhand zijn jas aan, beende de voorkamer in en nam de hoge vergulde stoel op de verhoging in, voor hij Somara zei haar binnen te laten. Min verdween echter te traag naar de slaapkamer. Berelain zweefde naar binnen, even knap als altijd, in een zacht blauw gewaad dat als altijd heel laag uitgesneden was, en haar ogen vielen op Min, gekleed in een lichtroze jas en kniebroek. Rhand had er net zo goed niet kunnen zijn, toen Berelain Min lange tijd van hoofd tot voeten openlijk opnam. Min vergat de zitkamer, zette de handen in haar heupen en bleef Berelain even openhartig aanstaren. Ze glimlachten naar elkaar. Rhand meende dat zijn haren recht overeind gingen staan. Hij kon alleen maar denken aan twee vreemde katten die net hadden ontdekt dat ze in dezelfde kleine kamer waren opgesloten. Min besloot blijkbaar dat het geen zin had zich nog schuil te houden en liep – golfde, beschreef het beter, want het lukte haar Berelains manier van lopen op die van een jongen te laten lijken – naar haar stoel, ging zitten en sloeg de knieën over elkaar, de hele tijd glimlachend. Licht, wat konden die vrouwen glimlachen.

Ten slotte wendde Berelain zich tot Rhand, spreidde haar rok en maakte een diepe buiging. Hij hoorde Lews Therin in zijn hoofd neuriën, genietend van een heel knappe vrouw die heel gul haar fraaie eigenschappen uitstalde. Rhand waardeerde evenzeer wat hij zag, maar vroeg zich toch af of hij niet opzij moest kijken tot ze weer rechtop stond. Hij was echter bewust op de verhoging gaan zitten. Hij trachtte zijn stem zowel redelijk als vastbesloten te laten klinken. ‘Rhuarc liet zich ontvallen dat je je plichten verwaarloost, Berelain. Het schijnt dat je jezelf dagen in je kamer hebt opgesloten na de laatste keer dat ik hier was. Ik heb begrepen dat hij jou ernstig moest toespreken om je naar buiten te krijgen.’ Rhuarc had het wel niet op die manier gezegd, maar die indruk had Rhand gekregen. Haar wangen werden vuurrood, waardoor hij aannam dat hij gelijk had. ‘Je weet waarom jij hier de leiding hebt en hij niet. Je wordt geacht naar zijn raad te luisteren en niet alles aan hem over te laten. Ik heb geen behoefte aan Cairhienin die besluiten in opstand te komen omdat ze denken dat ik een Aiel over hen heb aangesteld.’

‘Ik was... bezorgd, mijn heer Draak.’ Ondanks de aarzeling en haar rode wangen klonk haar stem beheerst. ‘Na de komst van de Aiel groeien de geruchten als onkruid. Mag ik vragen wié u hier heerser wilt maken?’

‘Elayne Trakand, de erfdochter van Andor. Nu, de koningin van Andor. Zo spoedig mogelijk tenminste. Ik weet niet over welke geruchten je het hebt, maar als jij je bezighoudt met het weer op gang krijgen van Cairhien, zorg ik wel voor de Aes Sedai. Elayne zal je zeer dankbaar zijn voor wat je hier doet.’ Om de een of andere reden snoof Min heel luid.

‘Een goede keus,’ zei Berelain nadenkend. ‘De Cairhienin zullen haar denkelijk wel aanvaarden, zelfs de opstandelingen in de heuvels wellicht.’ Dat was goed nieuws. Berelain was heel kundig in het beoordelen van politieke stromingen, misschien wel even goed als een Cairhiener. Ze haalde diep adem, waardoor het neuriën van Lews Therin haperde. ‘Wat de Aes Sedai betreft... de geruchten zeggen dat ze hier zijn om je naar Tar Valon te begeleiden.’

‘En ik zeg je de Aes Sedai aan mij over te laten.’ Niet dat hij Berelain niet vertrouwde. Hij vertrouwde haar de heerschappij over Cairhien toe tot Elayne op de Zonnetroon plaatsnam en hij vertrouwde erop dat ze geen enkele aanspraak op de troon zou maken. Hoe minder mensen echter beseften dat hij een of ander plan met de Aes Sedai had, hoe minder kans er was dat Coiren zou vernemen dat hij verder dacht dan goud en juwelen.

Zodra de deuren zich achter Berelain hadden gesloten, snoof Min opnieuw. Ditmaal was het meer een soort gesnurk, ik vraag me af waarom ze nog moeite doet iéts aan te trekken. Nou ja, vroeg of laat zal een man haar wel inpakken. Ik zag niets waar je wat aan hebt. Enkel een man in het wit op wie ze tot over haar oren verliefd wordt. Sommige vrouwen kennen ook helemaal geen schaamte!’ Diezelfde middag vroeg ze hem om geld om een kamer vol naaisters te huren, aangezien ze alleen met de kleren aan haar lijf naar Cairhien was gekomen. De vrouwen maakten een hele reeks jassen, broeken en hemden in zijde en brokaat in allerlei kleuren. Sommige overhemden leken heel laag gesneden, zelfs nog lager dan een jas en bij sommige broeken betwijfelde Rhand of ze er wel in kon. Ze oefende ook elke dag met messenwerpen. Hij zag een keer hoe Nandera en Enaila hun manier van vechten met handen en voeten voordeden, wat zij heel anders deden dan de mannen. De Speervrouwen wilden niet dat hij keek, en gingen pas door nadat hij verder was gelopen. Misschien begreep Perijn dit alles, maar Rhand kwam voor de duizendste keer tot de slotsom dat hij niets van vrouwen begreep en dat nooit zou doen. Elke dag verscheen Rhuarc in zijn vertrekken of ging Rhand naar de werkkamer die Rhuarc deelde met Berelain. Tot zijn genoegen zag hij haar hard aan het werk met stukken over graanladingen, de huisvesting van vluchtelingen en het herstel van de schade door wat sommige Cairhienin de Tweede Aieloorlog noemden, ondanks alle pogingen het de naam Shaido-oorlog te geven. Rhuarc beweerde te hebben besloten de Cairhienin die met ji’e’toh wilden spelen, zoals hij het noemde, verder te negeren, hoewel hij nog steeds mopperde wanneer hij een Cairhiense zag met een zwaard, of in het wit geklede jonge mannen en vrouwen. De opstandelingen leken nog steeds in de heuvels af te wachten en hun aantal nam toe, maar ook zij baarden hem geen zorgen. Dat deden de Shaido wel en de hoeveelheid speren die elke dag zuidwaarts naar Tyr trokken. De verkenners die wel terugkeerden, vertelden dat de Shaido in Therins Dolk in beweging waren. Er was geen aanduiding waar ze heen wilden of wanneer. Rhuarc noemde het aantal Aiel dat zich nog steeds overgaf aan de grauwheid en hun speren wegwierp, het aantal dat weigerde het gai’shain-wit af te leggen wanneer hun tijd erop zat, en zelfs de weinigen die nog steeds naar het noorden trokken om zich bij de Shaido’s te voegen. Het was een teken van zijn verontrusting. Tot Rhands verbazing was Sevanna in de tenten geweest, zelfs in de stad, en de dag na zijn aankomst vertrokken. Rhuarc noemde het terloops.

‘Zou het niet beter zijn geweest haar op te pakken?’ vroeg Rhand. ‘Rhuarc, ik weet dat zij als een Wijze wordt gezien, maar voor zover ik het begrijp, kan dat niet eens. Het zou me niet verbazen als de Shaidostam zich redelijk opstelt wanneer zij weg is.’

‘Dat betwijfel ik,’ zei Rhuarc droogjes. Hij zat op een kussen tegen de kamermuur een pijp te roken. ‘Amys en de anderen kijken elkaar achter haar rug schuins aan, maar ontvangen haar als Wijze. Als de Wijzen zeggen dat zij een Wijze is, dan is ze dat. Ik heb stamhoofden gezien die ik nog geen waterzak zou geven als ik tussen tien staken stond, maar het bleven stamhoofden.’

Zuchtend bekeek Rhand de landkaart die open op tafel lag. Rhuarc leek die niet nodig te hebben. Zonder te kijken kon hij ongezien elk kenmerk van een streek op de kaart benoemen. Berelain zat in haar hoge stoel aan de andere kant van de tafel, de voeten onder zich en een stapel papier op haar schoot. Ze had een pen in de hand en op een klein tafeltje naast de stoel stond een potje inkt. Zo nu en dan keek ze naar hem, maar wanneer ze zag dat Rhuarc opkeek, boog ze haar hoofd weer over de papieren. Om de een of andere reden fronste Rhuarc elke keer wanneer hij haar aankeek, waarop zij bloosde en haar kaakspieren verstrakten. Soms keek Rhuarc afkeurend, wat Rhand evenmin snapte. Ze deed nu toch haar plicht?