Op de tiende dag ontving Rhand wederom een verzoek van Coiren, even beleefd verwoord als de eerste drie. Een tijdlang wreef hij met zijn duim en wijsvinger peinzend over het dikke perkament. Er bestond geen goede manier om te voelen hoe ver Alanna was, maar als hij de eerste dag vergeleek met hoe sterk het nu aanvoelde, dan was ze wellicht halverwege Cairhien. In elk geval treuzelde Merana niet. Dat was prima. Hij wilde dat ze gretig was. Een tikkeltje boetvaardig hielp ook, maar dan kon hij net zo goed om de maan vragen; het bleven Aes Sedai. Nog tien dagen voor ze in Cairhien waren, als ze zo snel door bleven rijden, en dat konden ze best. Tijd genoeg om Coiren nog tweemaal te ontvangen, zodat hij beide groepen driemaal had gesproken. Daar mocht Merana bij haar aankomst goed over nadenken. Ze zou. volstrekt geen voordeel op de Witte Toren hebben; ze hoefde niet te weten dat hij liever zijn hand in een slangenkuil stak dan een stap in de richting van de Toren te doen, zeker niet met Elaida als Amyrlin. Nog tien dagen, en hij zou zijn laarzen oppeuzelen als het dan nóg tien dagen zou duren voor Merana hem Salidars steun toezegde, zonder de onzin over helpen, leiden of uitleggen. Daarna kon hij eindelijk al zijn aandacht op Sammael richten.
Terwijl Rhand Coiren schreef dat zij en twee zusters de volgende middag konden komen, stak Lews Therins gemompel hoorbaar op. Ja. Sammael. Deze keer doden. Demandred, Sammael, allemaal, deze keer. Ja, dat doe ik. Rhand merkte het amper.
51
Opgepakt
Rhand liet Sulin zijn jas voor hem ophouden om de eenvoudige reden dat hij die anders met bruut geweld uit haar handen zou moeten trekken. Net als anders probeerde ze hem het kledingstuk aan te sjorren zonder op kleinigheden als armsgaten te letten. Het gevolg was een dansje midden in zijn slaapkamer. Lews Therin lachte kakelend om een of ander idioot pretje, net hard genoeg om gehoord te worden. Sammael, jazeker, maar eerst Demandred. Allereerst moet ik me van hem bevrijden, daarna Sammael. Jazeker.
‘Wees eerbiedig,’ mompelde Sulin binnensmonds. ‘Dat was je bij die Aes Sedai in Caemlin niet en je zag wat de gevolgen waren. De Wijzen... Ik heb de Wijzen dingen horen zeggen... Je moet eerbiedig zijn, mijn heer Draak,’ zei ze nogmaals.
Eindelijk lukte het hem zijn jas goed rond de schouders te krijgen. ‘Is Min er al?’
‘Heb je haar dan gezien? Mijn heer Draak?’ Ze begon wat denkbeeldige pluisjes van de rode zijde te plukken en vervolgens de jas dicht te knopen. Het ging sneller als hij zijn handen langs zijn zij hield en haar liet begaan. ‘Min komt wanneer ze komt, als ze komt. Sorilea zal klaar met haar zijn, wanneer ze klaar is.’ Plotseling nam ze hem scherp op. ‘Wat wil je toch van haar? Je wilt toch niet dat ze bij de Aes Sedai in je achterste knijpt?’ Ze zei het dit keer niet met een verholen glimlach. ‘Mijn heer Draak.’
Het kostte hem moeite niet boos te kijken. Alles ging zo goed en nu dit weer. Sorilea wist dat hij Min vandaag harder nodig had dan bij elke vorige ontvangst. De kans om de visioenen van Coiren en twee andere afgezanten van Elaida te zien, mocht niet worden gemist. Sorilea had beloofd dat Min op tijd zou zijn. Hij deed weer een stap, maar Sulin volgde, nog steeds bezig met de knopen. ‘Sulin, ik wil dat je naar Sorilea’s tent gaat. Zoek Min op en breng haar hierheen. Geen vragen, Sulin. Doe het.’
Ze wist een glimlach op te brengen en tegelijkertijd haar tanden op elkaar te klemmen, een merkwaardig gezicht. ‘Zoals mijn heer Draak beveelt.’ Een vlotte knix spreidde haar rood-witte rok breed uit en ze keek half naar de grond.
‘Hoe lang nog?’ vroeg hij terwijl ze zich omdraaide. Hij hoefde niet te zeggen waarvoor. Haar aarzeling toonde dat ze het begreep. Eindelijk gaf ze kalm en ferm zonder enig gemopper antwoord. ‘Tot mijn schande eraan gelijk is.’ Ze keek hem kort recht in de ogen, de Sulin van vroeger, zij het met lang haar, maar even snel keerde het masker terug. ‘Als mijn heer Draak mij wilt verontschuldigen, ik moet hollen om aan zijn bevel te voldoen.’ Waarna ze haar rok tot haar knieën optrok en de kamer uitschoot. Rhand maakte hoofdschuddend de laatste knopen vast.
Eigenlijk voelde hij zich goed. Afgezien van dat met Min natuurlijk. Sorilea had het beloofd. Min had het beloofd. Als hij eenmaal Coirens onvermijdelijke vraag had afgewimpeld, of hij al een dag had vastgesteld waarop hij met haar mee naar Tar Valon ging, zou hij Min op een stoel zetten en... Hij wist nog niet wat. Maar Alanna was weer een dag dichterbij. Hij zou korte tijd aandacht aan Coiren schenken en daarna weer wat zwaardoefeningen doen.
Demandred! snauwde Lews Therin. Hij wilde Ilyena bezitten! Als gewoonlijk veroorzaakte de gedachte aan Ilyena weer gehuil en gekreun in de verte. Ilyena! O, Licht, Ilyena!
Rhand nam de Drakenstaf mee naar de ontvangkamer. Hij vroeg zich af wie Coiren zou meenemen en ging in de grote stoel op de verhoging zitten, zodat hij niet zou gaan ijsberen. Niet vanwege de Aes Sedai. Vanwege Min. Ze wist dat hij haar nodig had. Ze wist het. Eindelijk ging de deur net voldoende open om een vrouw binnen te laten, maar het was Chiad, niet Min. ‘De Aes Sedai zijn er, Car’a’carn.’ Ze zei de titel stijfjes, door haar onzekerheid over het feit dat een natlander het hoofd der stamhoofden was en omdat ze grote vraagtekens plaatste bij hem als zoon van een Speervrouw.
Rhand knikte, schoot recht en liet de Drakenstaf rechtop op zijn knie staan. ‘Stuur ze naar binnen.’ Hij zou Min hierover scherp onderhouden. Zoveel tijd bij de Wijzen doorbrengen!
Coiren zweefde naar voren als een gezette zwaan vol eigenwaan, gevolgd door Galina en een andere ravenzwarte vrouw met harde ogen en een Aes Sedai-gezicht. Ze droegen allemaal verschillende tinten grijs; waarschijnlijk gekozen omdat zand en stof nu minder goed zichtbaar waren. Tot zijn verbazing kwamen wederom dienstmeiden met lichte stofmantels op de rug achter de Aes Sedai aan. Meer dan tien vrouwen torsten het gewicht van met koper beslagen kisten, geen van beide klein. Enkele jonge vrouwen wierpen een blik op hem, maar de meesten hielden hun hoofd omlaag en hadden alleen aandacht voor hun last of waren misschien bang.
Rhands lippen krulden bijna voor hij het kon onderdrukken. Ze dachten écht dat ze hem om konden kopen.
‘Jammer, dat uw Groene zuster er vandaag niet bij is,’ zei Galina. Zijn ogen richtten zich van de dienstmeiden op haar. De drie Aes Sedai keken hem gespannen aan. Hoe konden ze bij het Licht weten van Alanna?
Hij kreeg echter geen tijd zich dat af te vragen. Bijna op hetzelfde ogenblik begon zijn huid te prikkelen.
Razernij schoot in hem omhoog, net als in Lews Therin. Rhand kon saidin nog net uit Therins klauwen trekken. Withete woede en minachting kolkten langs de grenzen van de leegte, terwijl hij woest naar Coiren, Galina en de onbekende derde keek. Coirens zachte ronde kaak stond strak en vastberaden. De andere twee glimlachten wellustig en heel onaangenaam. Het waren even grote dwazen als Merana en haar groep.
Het schild dat tussen hem en de Ware Bron schoof, leek op het sluiten van een watersluis. De stroom saidin verdween en liet slechts de smerige rest van de bezoedeling achter. Bovendien leek de lucht van zijn enkels tot zijn hoofd dik te worden, maar dat was van minder belang. Met uitpuilende ogen bevoelde hij het schild – de onmogelijkheid. Drie vrouwen konden hem niet van de Bron afschermen als hij saidin eenmaal had gegrepen, tenzij ze even sterk waren als Semirhage, Mesaana of... Hij reikte naar de Bron, beukte tegen de onzichtbare stenen muur, harder en harder. Lews Therin grauwde als een beest, beukte en klauwde als een bezetene. Een van hen moest saidin kunnen bereiken en dat afweerscherm dat door de drie werd opgehouden, kunnen breken.
Het scherm was slechts enkele tellen opgetrokken, toen een dienstmeid naast Galina kwam staan. Rhand voelde hoe het bloed uit zijn gezicht wegtrok. Vier paar ogen in vier leeftijdloze gezichten staarden hem aan. ‘Het is heel jammer dat het zo ver moest komen.’ Met die kalme galmende stem had Coiren beter een groep kunnen toespreken dan één man. ik had graag gezien dat je uit jezelf naar Tar Valon was gekomen, maar het werd ons duidelijk dat je alleen van plan was ons aan het lijntje te houden. Ik neem aan dat je hebt gesproken met die arme dwazen die gevlucht zijn na het sussen van de Sanche-vrouw. Geloofde je werkelijk dat ze jou iets konden bieden? Samen iets tegen de Witte Toren ondernemen?’ Het klonk of ze echt teleurgesteld in hem was. Hij kon alleen zijn ogen bewegen. Ze gleden naar de dienstmeiden die druk bezig waren met een kist. Die stond nu open en ze tilden er een smal blad uit. Sommige gezichten leken jong, maar de anderen... Het waren volgens hem allemaal Aes Sedai. Die vijf jonge vrouwen waren alleen zo jong dat ze de tijdloosheid nog niet hadden verworven. Die vijf hadden naar hem mogen kijken om zijn achterdocht in slaap te wiegen, terwijl de anderen hun gezicht verborgen hielden. Vijftien Aes Sedai. Dertien die zich hadden gekoppeld voor een afschermschild dat geen enkele man kon breken, en twee om hem te binden. Dertien... Lews Therin vluchtte krijsend weg.