Galina trok de Drakenstaf uit Rhands hand en bekeek hem hoofdschuddend. ‘Ik heb nu de leiding, Coiren.’ Ze keek hem geen enkele keer aan; hij had net zo goed een stuk van de stoel kunnen zijn. ‘Er is overeengekomen dat als dit gebeurd zou zijn, de Rode Ajah de leiding zou hebben.’ Ze overhandigde de Drakenstaf aan de andere zwartharige vrouw in het grijs en zei: ‘Bewaar dit ergens, Katerine. Het kan wellicht een vermakelijk aandenken voor de Amyrlin zijn.’ Rode Ajah. Het zweet gutste langs Rhands gezicht. Hij hoopte dat de Speervrouwen uit de gang de zaal in kwamen. Of de Wijzen, of Sulin, wie dan ook die kon gillen om het paleis te waarschuwen. Dertien Aes Sedai, en de Rode Ajah had de leiding. Als hij zijn mond had kunnen opendoen, zou hij hebben gehuild van woede.
Bain keek verbaasd op toen de deuren opengingen. De Aes Sedai waren nog maar net door Rhand Altor ontvangen. Als vanzelf keek ze opzij toen de dienstmeiden de kisten naar buiten brachten. Een zwartharige Aes Sedai plantte zich voor haar neer en Chiad, die geknield bij de deur zat, kwam snel overeind. Ze wist nauwelijks wat ze moest doen na het verhaal dat de andere Speervrouwen uit Caemlin hadden verteld, over zaken die vroeger alleen stamhoofden en Wijzen hadden geweten. Deze vrouw met de donkere ogen leek echter goed op de hoogte te zijn van het falen van de Aiel lang geleden. De ogen hielden Bain vast tot ze alleen nog vaag besefte dat de andere nachtzwarte Aes Sedai Chiad aansprak, terwijl die opgeblazen vrouw de anderen met de kisten voorging. Bain vroeg zich af of de Aes Sedai die haar aankeek, van plan was haar voor dat falen te doden. Ze zouden dat met hun kennis toch al eerder hebben gedaan als ze dat van plan waren, maar de donkere ogen van deze vrouw glinsterden zo hard dat ze zeker de dood voorspelden. Bain was er niet bang voor, ze hoopte slechts de kans te krijgen zich te sluieren.
‘Blijkbaar is de jonge meester Altor te veel gewend om naar eigen believen naar Cairhien te komen en weer te vertrekken,’ vertelde de Aes Sedai haar met een stem als van rots. ‘Wij zijn het niet gewend dat iemand zo onbeleefd voor ons wegloopt. Als hij de komende dagen naar het paleis terugkeert, zullen wij ook terugkeren. Zo niet... Ons geduld is niet oneindig.’
Ze gleed weg, zij en de andere, de stoet met de kisten achterna. Bain en Chiad keken elkaar snel aan en schoten haastig naar Rhand Altors vertrekken.
‘Wat bedoel je met “Hij is weg”?’ wilde Perijn weten. Loials oren schoten naar hem toe, maar de Ogier hield zijn ogen net zo strak op het bord gericht als Faile. Ze rook... Perijn kon de mengelmoes van geuren niet verklaren. Door die verwarring had hij in zijn handen willen bijten.
Nandera trok slechts haar schouders op. ‘Dat doet hij soms.’ Ze leek kalm genoeg, met haar armen over elkaar en haar onbewogen gezicht, maar ze rook boos, een geur als van distels. ‘Hij glipt weg zonder dekking van een Speervrouw in de rug, soms wel een halve dag lang. Hij denkt dat wij het niet weten. Ik dacht dat jij misschien wist waar hij heen was?’ Iets in haar stem gaf Perijn de gedachte dat ze hem zou volgen als ze wist waarheen. ‘Nee,’ zuchtte hij. ik heb geen idee.’
‘Let op het spel, Loial,’ mompelde Faile. ‘Je was toch niet echt van plan daar een steen te plaatsen?’
Wederom zuchtte Perijn. Vandaag had hij besloten de hele dag bij Faile te blijven. Vroeg of laat zou ze dan wel iets tegen hem zeggen en bovendien zou Berelain hem zeker met rust laten als hij bij zijn vrouw was. Nou ja, Berelain had hem inderdaad niet opgezocht, maar zodra Faile had beseft dat hij niet op jacht ging, had ze Loial aangeklampt voor hij naar de librije kon glippen. Vervolgens hadden ze een eindeloze reeks spelletjes gedaan. In stilte, om goed na te denken. Perijn had graag willen zijn waar Rhand was.
Rhand lag op zijn rug op een bed en staarde naar de dikke balken boven hem zonder ze echt goed te zien. Het bed was niet groot, maar er waren twee zachte matrassen en kussens met ganzendons en goede linnen lakens. Er stond een stevige stoel en een kleine tafel. Eenvoudig, maar goed. Zijn spieren deden nog pijn van het vervoer in de kist. De Kracht had hem met gemak voorover laten buigen, met zijn hoofd tussen zijn knieën, en een gewoon touw had een pakje van hem gemaakt. Krassend metaal over metaal deed hem opkijken. Galina opende met een grote ijzeren sleutel een klep in de ijzeren kooi rond bed, tafel en stoel. Een grijzende vrouw met een rimpelig gezicht stak haar armen lang genoeg in de kooi om een dienblad met een doek op de tafel te zetten, waarna ze zowat wegsprong.
‘Ik ben van plan je in redelijke gezondheid naar de Toren te brengen,’ zei Galina koel, de klep weer sluitend. ‘Eet, of je wordt gevoed.’ Rhand keek weer omhoog naar de balken. Zes Aes Sedai in stoelen rond de kooi hielden het scherm rond hem in stand. Hij handhaafde de leegte voor het geval ze een fout maakten. Hij sprong echter niet op de versperring af, zoals hij had gedaan terwijl ze hem struikelend de kooi in hadden geduwd. Enkelen hadden gelachen, de vrouwen die erop hadden gelet. Nu reikte hij behoedzaam en gebruikte niet de woestheid van saidin, een storm van vuur en ijs dat hij vanuit zijn ooghoeken nét buiten zijn zicht voelde. Hij betastte de onzichtbare muur die hem van de Bron weghield, gleed erlangs alsof hij een randje probeerde te vinden. Wat hij vond was een plek waar de muur zes punten leek te worden. Ze hielden hem volkomen tegen, maar zij waren met zes, niet met een, en het waren duidelijk punten. Hoe lang was hij hier al? Een grijze onverschilligheid had hem bevangen, had de tijd verhuld, hem gevoelloos en gedachteloos gehouden. Hij was hier lang genoeg om honger te krijgen, maar de leegte hield dat gevoel ver van hem vandaan, en zelfs de geur van warme stamppot en warm brood die van de toegedekte schaal opsteeg, wekte geen belangstelling. Opstaan leek te vermoeiend. Tot dusver had hij om beurten twaalf Aes Sedai gezien en geen enkel gezicht uit het paleis. Hoeveel waren er in dit huis? Dat kon later van belang zijn. Waar stond het huis? Hij had geen idee hoe lang hij in die kist was meegevoerd, het grootste deel in een schokkende koets of op een kar. Waarom had hij Moiraines raad vergeten? Vertrouw geen enkele Aes Sedai, voor geen duimpje, geen haartje. Zes Aes Sedai die zoveel saidar voor zijn scherm geleidden, moesten buiten door elke geleidster gevoeld kunnen worden. Amys of Bair of een andere geleidster hoefde maar door die straat te lopen en zich wat af te vragen. Ze moesten nu in het paleis wel weten dat hij verdwenen was na Coirens vertrek. Als er buiten een straat was. Wat hij nodig had was...
Hij voelde weer aan het schild, zachtjes, zodat ze het niet zouden merken. Zes punten. Op de een of andere manier voelden ze zacht aan. Alle zes. Dat moest iets betekenen. Hij had graag Lews Therin willen horen, maar de enige geluiden in zijn hoofd waren zijn eigen gedachten langs de leegte. Zes punten.
Sorilea haastte zich door de stoffige straat langs het grote huis waar de Aes Sedai onderdak hadden gevonden. Sorilea kon amper voelen dat ze binnen nog steeds aan het geleiden waren, omdat ze maar een heel klein beetje kon geleiden, maar dat was niet de reden dat ze het negeerde. Ze hadden immers na hun aankomst daarbinnen dag en nacht geleid. Geen enkele Wijze verspilde er nog enige gedachte aan. Sorilea had nu belangrijker zaken aan haar hoofd. Zojuist in het paleis van de boomdoders waren de Speervrouwen geprikkeld geweest over Rhand Altor. Ze hadden gemopperd dat de Car’a’carn na zijn terugkomst veel had uit te leggen. Sorilea had veel langer geleefd dan elke Speervrouw, langer dan elke andere Wijze, en met de Kracht had dat niets te maken en ze voelde zich ongerust. Net als de meeste mannen ging Rhand Altor wanneer hij maar wilde, waarheen hij wilde – mannen waren hierin net katten – maar deze keer was in de tijd dat hij ertussenuit kneep, ook Min ergens tussen de tenten en het paleis verdwenen. Sorilea hield niet van toevalligheden, al kwamen die nog zo vaak voor rond de Car’a’carn. Ze trok haar omslagdoek wat dichter om zich heen door een onverwacht kil gevoel in haar botten. Ze haastte zich verder naar de tenten.