Выбрать главу

52

Weefsels van de Ene Kracht

De mannen die in de gelagkamer van De Zwerfster rond de tafel zaten, kwamen voornamelijk uit Ebo Dar zelf. Zij die een lang vest droegen, hadden gekozen voor fleurige zijde, vaak brokaat, over lichtgekleurde hemden met ruime mouwen. Ringen waren getooid met granaten of parels, de oorringen waren geheel van goud, en boven op de greep van de gebogen dolk in hun riem fonkelden maanstenen en saffieren. Verschillende mannen hadden zijden jassen over hun schouder hangen aan een zilveren of gouden ketting die aan de smalle, met bloemen of dieren geborduurde jasomslagen vastzat. De jassen leken vreemd, omdat ze te klein waren om aan te trekken en alleen als een soort schoudermantel konden dienen. De bezitters droegen zowel een lang dun zwaard als een kromme dolk en leken best bereid een ervan te gebruiken na een verkeerd woord, een verkeerde blik, of omdat ze toevallig zo’n bui hadden.

Bij elkaar was het een zeer gemengd gezelschap: twee kooplieden uit Morland met een krulsnor en het belachelijke puntbaardje aan hun kin; een Domani met haar tot over zijn schouders en een dunne snor, een gouden armband, een strakke gouden ketting en een grote parel in zijn linkeroor; een donkere Atha’an Miere in een felgroene jas met tatoeëringen op zijn handen en twee messen in zijn rode buikband; een Taraboner met een doorzichtige sluier voor een dikke snor, waarachter zijn mond haast schuilging; en een aantal vreemden die van overal konden komen. Iedere man had een stapel munten voor zich, die in grootte vaak verschilden. Zo dicht bij het Tarasinpaleis trok De Zwerfster klanten die wel wat munten over de balk konden gooien. Mart liet de vijf stenen in de beker rammelen en gooide ze uit op het tafelblad. Ze toonden twee kronen, twee sterren en een dop. Een gemiddelde gooi, niet goed. Zijn geluk kwam in golven en op dit ogenblik leek de golf laag, wat inhield dat hij op zijn best amper de helft van zijn worpen won. Het was hem net gelukt er tien achter elkaar te verliezen, op ieder andere dag een ongewone reeks voor hem. De stenen werden doorgegeven aan een vreemde man met blauwe ogen in een hard smal gezicht, die ondanks zijn eenvoudige bruine jas wel wat goud leek te kunnen verspelen.

Vanin boog zich naar Mart toe en fluisterde in zijn oor: ‘Ze zijn weer naar buiten. Thom zegt nog steeds niet te weten hoe ze het doen.’ Mart gaf de gezette man een grijns die hem sneller recht deed schieten dan je van iemand met die omvang vermoedde.

Mart dronk de helft van zijn dauwmeloenwijn in de zilveren beker op en keek fronsend neer op de tafel. Wéér! De worp van de man rolde net uit en de stenen toonden drie kronen, een roos en een staf. Zijn winst lokten opmerkingen uit rond de tafel.

‘Bloedvuur,’ mompelde Mart. ‘Dalijk komt de Dochter van de Negen Manen binnenlopen om beslag op me te leggen.’ De man met de blauwe ogen verslikte zich in zijn overwinningsdrankje. ‘Ken je die naam?’ vroeg Mart.

‘De wijn schoot in mijn verkeerde keelgat,’ zei de man met een zachte, lispelende tongval die Mart niet herkende. ‘Hoe was de naam ook weer?’

Mart maakte een vredelievend gebaar, hij had over onbelangrijker dingen gevechten zien losbarsten. Hij schoof het zilver en goud terug in zijn beurs, stond op en propte hem in zijn jaszak. ‘Ik heb het gehad. De zegen van het Licht over jullie allen.’ De mannen aan tafel herhaalden de wens, zelfs de vreemdelingen. In Ebo Dar waren de mensen heel beleefd.

Hoewel het nog vroeg in de ochtend was, was de gelagkamer redelijk vol. Een andere dobbeltafel voegde gelach en gegrom aan het geroezemoes toe. Twee jonge zonen van vrouw Anan hielpen de dienstmeisjes met het ronddelen van enkele late ontbijten. De herbergierster hield achter in het vertrek, bij de witte stenen trap, een oogje op alles, terwijl ze naast een jonge leuke vrouw zat wier grote zwarte ogen een vrolijke fonkeling vertoonden, alsof ze een grap kende die niemand anders had gehoord. Haar gezicht was een volmaakte ovaal, omlijst door glanzend zwart haar, en de diepe halslijn van haar grijze gewaad met de rode gordel bood een fraaie uitdaging. De pret in haar ogen werd groter toen ze naar Mart glimlachte.

‘Met uw geluk, heer Cauton,’ zei vrouw Anan, ‘hoort mijn man u te vragen waar hij zijn vissersboten heen dient te sturen.’ Om de een of andere reden zei ze het heel droog.

Mart aanvaardde de titel zonder met zijn ogen te knipperen. In Ebo Dar kon alleen een heer een andere heer uitdagen. Het betekende dus een eenvoudig sommetje. Er waren heel wat minder heren dan boeren en burgers, waardoor er dus ook minder kans op een dolk of mes bestond. Desondanks had hij de laatste tien dagen driemaal iemand een stevige dreun tegen het hoofd moeten verkopen, ik ben bang dat mijn geluk niet op dat soort zaken slaat, vrouw Anan.’ Olver doemde opeens naast hem op. ‘Kunnen we naar de paardenrennen gaan, Mart?’ wilde hij gretig weten.

Frielle, de middelste dochter van vrouw Anan, kwam aanhollen om de jongen bij de schouder te pakken. ‘Neem me niet kwalijk, heer Cauton,’ zei ze bezorgd. ‘Hij ontglipte me. Lichts waarheid, hij ontglipte me zomaar.’ Ze zou binnenkort trouwen en droeg reeds de strakke zilveren ketting voor haar trouwdolk. Ze had aangeboden voor Olver te zorgen, lachend dat ze zelf zes zoons wilde. Mart vermoedde dat ze nu liever dochters hoopte te krijgen.

Nalesean daarentegen kreeg een boze blik van Mart, zo boos dat hij midden op de trap bleef staan. Hij had Wind voor twee rennen ingeschreven, met Olver in het zadel – hier reden jongens in de wedrennen – en Mart had er pas na afloop van gehoord. Dat Wind had bewezen zo snel te zijn als zijn naam, verbeterde zijn stemming niet echt. Twee overwinningen hadden Olver de smaak naar meer gegeven. ‘Niet jouw fout, vrouw,’ zei Mart tegen Frielle. ‘Stop hem zo nodig in een ton, mijn zegen heb je.’

Olver keek hem verwijtend aan, maar draaide zich snel om voor een onbeschaamde grijns die hij ergens had opgepikt. Met zijn flaporen en grote mond zag hij er vreemd uit; hij zou nooit een knappe jongen worden. ‘Ik blijf rustig zitten als ik naar je ogen mag kijken. Jij hebt prachtige ogen.’

Frielle had veel weg van haar moeder en niet alleen wat betreft haar uiterlijk. Ze lachte verguld en kriebelde hem onder de kin waardoor hij bloosde. Haar moeder en de jonge vrouw met de grote ogen glimlachten.

Hoofdschuddend liep Mart de trap op. Hij moest eens met de jongen praten. Zo’n grijns kon hij niet opzetten bij iedere vrouw die hij tegenkwam. En tegen haar zeggen dat ze prachtige ogen had! Op zijn leeftijd! Mart wist niet waar Olver het vandaan haalde. Toen hij voor Nalesean stond, zei de man: ‘Ze zijn dus weer weggeglipt?’ Het was geen vraag en Mart knikte. De man gaf een ruk aan zijn puntbaardje en vloekte. ‘Ik verzamel de mannen, Mart.’ Nerim was druk doende in Marts kamer. Hij veegde de tafel schoon met een doek, alsof de dienstmeiden dat die morgen waren vergeten. Hij deelde met Olver een kleinere kamer ernaast en verliet zelden De Zwerfster. Ebo Dar was van het Licht verlaten en onbeschaafd, beweerde hij.