Выбрать главу

‘Gaat mijn heer uit?’ vroeg Nerim onheilspellend, terwijl Mart zijn hoed oppakte, in die jas? Ik ben bang dat er op de schouder een wijnvlek van vannacht zit. Ik zou hem eruit hebben gekregen als mijn heer het kledingstuk vanmorgen niet haastig had aangeschoten. Ik merkte ook een scheur in de mouw op, vermoedelijk van een mes. Die had ik kunnen naaien.’

Mart liet hem een grijze jas pakken met geborduurde zilveren krullen op de kragen en overhandigde hem de groene met goudborduursel. ‘Mag ik erop vertrouwen dat mijn heer vandaag zal proberen geen bloed op zijn grijze te krijgen? Bloedvlekken zijn heel lastig te verwijderen.’

Ze hadden onderling een overeenkomst gesloten. Mart slikte Nerims afkeurende gezicht en sombere opmerkingen en liet de man dingen pakken, schoonmaken en dingen aanreiken die hij net zo gemakkelijk zelf kon pakken. Nerim had op zijn beurt met tegenzin ingestemd dat hij niet zou proberen Mart aan te kleden.

Mart bekeek de messen in zijn mouwen, onder zijn jas en in de schachten van zijn laarzen, maar liet de zwarte speer en zijn boog in de hoek van de kamer staan, waarna hij de herberg aan de voorkant verliet. De speer leek strijdlustige idioten aan te trekken, zoals vliegen op honing afkwamen.

Ondanks zijn hoed parelde het zweet op Marts gezicht, zodra hij uit de schaduw en de betrekkelijke koelte van de herberg stapte. Deze ochtendzon zou in gewone tijden de middagzon van hoogzomer betekenen. Toch stond het Mol Haraplein vol mensen. Hij keek eerst fronsend naar het Tarasinpaleis. Als Juilin en Thom binnen en Vanin buiten een oogje in het zeil hielden, hoe slaagden ze er dan in ongezien weg te gaan? En dat deden ze bijna elke dag. Nadat het driemaal was gebeurd, had Mart bij elke deur en ieder poortje van die witte koepel van steen en pleisterwerk een man gezet die al voor de dageraad zijn plaats innam. Met Nalesean en hem erbij had hij er net voldoende mannen voor. Niemand had ook maar een haartje of duimpje van hen opgevangen, maar telkens kwam Thom vlak voor de middag naar buiten om te zeggen dat de vrouwen waren verdwenen. De oude speelman leek ten einde raad en was bereid zijn snorharen uit te rukken. Mart wist wat er gaande was. Ze deden het gewoon om hem te pesten.

Nalesean en de anderen stonden in een sombere, zwetende groep te wachten. Nalesean voelde aan zijn zwaardgevest, alsof hij graag de kans op een gevecht wilde krijgen.

‘Vandaag kijken we aan de andere kant van de rivier,’ zei Mart. Verschillende Roodarmen keken elkaar ongerust aan; ze hadden de verhalen gehoord.

Vanin schuifelde met zijn voeten en schudde het hoofd. ‘Tijdverspilling,’ zei hij vlak. ‘Vrouwe Elayne zou nooit naar zoiets toegaan. De Aielse misschien, of Birgitte, maar vrouwe Elayne zeker niet.’ Mart sloot even zijn ogen. Hoe was het haar gelukt in zo’n korte tijd zo’n goede vent kapot te maken? Hij bleef de hoop koesteren dat Vanin na verloop van tijd weer in orde zou zijn, maar zijn hoop werd kleiner. Licht, wat had hij een hekel aan edelvrouwen. ‘Nou ja, als we ze vandaag niet zien, kunnen we de Rahad ook vergeten. Ze vallen even sterk op als beschilderde leeuweriken in die vlucht kraaien daar. Ik ben van plan ze te vinden, al verstoppen ze zich onder een bed in de Doemkrocht. We zoeken als gebruikelijk in paren, en dek elkaar. We moeten wat boten vinden voor de oversteek. Bloedvuur, ik hoop dat ze niet allemaal zijn uitgevaren om fruit aan het Zeevolk te verkopen.’

Op Elayne maakte de straat dezelfde indruk als in Tel’aran’rhiod. Bakstenen gebouwen van vier of vijf verdiepingen, hier en daar nog met plakken pleisterwerk, leunden tegen elkaar en rezen hoog op boven het ongelijke plaveisel. Alleen was er op dit ogenblik van de dag, onder de brandende zon, geen enkele schaduw in de smalle straten. Overal zoemden vliegen. De enige verschillen met de Dromenwereld waren het wasgoed buiten de vensters, de mensen – nu waren er natuurlijk niet zoveel buiten – en de geur: een zwaar en doordringend ratjetoe van bederf, waardoor ze trachtte niet al te diep adem te halen. Jammer genoeg leken alle straten in de Rahad op elkaar. Ze hield Birgitte met een hand op de arm tegen en nam een wild bakstenen gebouw op, waar in de helft van de vensters groezelig wasgoed hing. Binnen klonk het ijle gekrijs van een huilend kind. Het had het juiste aantal verdiepingen, vijf. Zij was er zeker van dat het er vijf waren geweest, Nynaeve hield het op vier.

‘Ik vind dat we niet zo moeten staren,’ zei Birgitte zachtjes. ‘Mensen kijken naar ons.’

Dat was niet helemaal waar. Birgitte was gewoon bezorgd over haar. Mannen zonder hemd, maar met rafelige vesten, slenterden over straat, en het zonlicht glinsterde op hun koperen oorringen en de koperen ringen met glazen kralen. Ze liepen met gebogen hoofd als straathonden die konden grauwen en bijten. Datzelfde gold ook voor de vrouwen, in hun gebruikelijke versleten kleren en met sieraden van koper en glas. Ieder had een kromme dolk in een riem en vaak een gewoon werkmes ernaast.

Eigenlijk keek niemand een tweede keer naar haar en Birgitte, hoewel Birgittes ouder gemaakte gezicht vaak uitdagend rondkeek en zij vergeleken met een vrouw uit Ebo Dar lang was. Tenminste, dat zagen de anderen met behulp van een lastig weefsel van Lucht en Vuur, dat Elayne zelf had omgekeerd en verknoopt. Wanneer Elayne naar Birgitte keek, zag ze een vrouw met fijne kraaienpootjes naast donkere ogen en zwart haar met wat grijs erin. Een vermomming was gemakkelijker als je dicht bij je echte uiterlijk bleef, dus het haar achter in Birgittes nek dat op vier plaatsen met een gehavende groene strik was vastgebonden, was aanzienlijk langer dan dat van de vrouwen in de Rahad. Elayne had haar eigen haar trouwens ook niet ingekort, maar niemand leek erop te letten. Het was een volmaakte vermomming, al had ze het zweten ook graag weggewerkt. Met een nog ingewikkelder weefsel van Geest erbij, dat haar vaardigheid om te geleiden verborg, was Elayne die ochtend bij het verlaten van het paleis vlak langs Merilille gelopen. Ze droeg het weefsel nog steeds. Ze had Vandene en Adeleas een paar keer aan deze kant van de rivier gezien. Hun kleren waren natuurlijk geen deel van het weefsel. Ze droegen versleten wollen kledij met wat resten borduurwerk op de mouwen en rond de diepe smalle halsopening. Hun onderkleding en kousen waren ook van wol en jeukten, bij Elayne in elk geval wel. Tylin had de verdere opsmuk verschaft: de in een witte schede gestoken trouwdolken, en veel goede raad. Blijkbaar werden getrouwde vrouwen minder vaak uitgedaagd dan ongetrouwde en weduwen die geen volgende man wensten, zelden. Ouderdom hielp ook. Niemand daagde een grijze oma uit, hoewel het andersom wel gebeurde.

‘Ik denk dat we naar binnen moeten,’ zei Elayne. Birgitte liep voor haar uit, een hand op het mes in de grof wollen bruine gordel, en duwde de kale deur open. Binnen was een schemerige hal met ruwe deuren en achterin een smalle steile trap van beschadigde baksteen. Elayne hield nog net een zucht van opluchting tegen. Met of zonder witte messchede, ergens binnenlopen waar je niet hoorde, was in Ebo Dar een goede manier om bij een messengevecht betrokken te raken. Evenals het stellen van vragen of nieuwsgierigheid. Tylin had aangeraden het niet te doen, maar op de eerste dag waren ze toch naar de herbergen getrokken, die slechts met een blauwe deur werden aangeduid. Ze wilden daar vertellen dat ze dingen van zolders en kelders kochten om die op te knappen en te verkopen. Zij werkte samen met Birgitte en Nynaeve met Aviendha, zodat ze meer straten konden afwerken. De gelagkamers waren donkere, grauwe vertrekken en bij twee herbergen had Birgitte haar naar buiten geduwd voor er ernstiger moeilijkheden kwamen. Beide keren met de dolken in de hand. De tweede keer moest Elayne kort geleiden om twee vrouwen te laten struikelen die hen naar buiten volgden en desondanks was Birgitte er zeker van geweest dat iemand hen de rest van de dag had gevolgd. Nynaeve en Aviendha hadden dezelfde problemen, al waren zij niet gevolgd. Nynaeve had zelfs een vrouw met een kruk op het hoofd geslagen. Daarmee kwam er een eind aan hun onschuldige vragen en konden ze slechts hopen achter een deur niet recht in een dolk te lopen.