Выбрать главу

Daarna bogen de Aes Sedai hem weer dubbel en schoven hem terug de kist in, met zijn hoofd tussen de knieën gedrukt in het plasje zweet. Het deksel sloot en de duisternis omsloot hem.

Pas toen dwong hij zijn kaken los, zijn mond open en slaakte een lange, bevende zucht. Hij wist niet eens of hij zelfs nu niet zou gaan janken. Licht, hij stond in brand!

Wat deed Sevanna hier? Welke afspraak ? Nee. Het was goed te weten dat de Shaido en de Toren een of andere afspraak hadden gemaakt, maar die zorgen waren voor later. Nu moest hij aan Min denken. Hij moest vrij komen. Ze hadden haar pijn gedaan. Die gedachte was zo grimmig, dat zijn pijn bijna verflauwde. Bijna.

De leegte weer aan te nemen, betekende zwoegend door een moeras van dodelijke pijnen waden, maar eindelijk was hij erin gehuld en reikte hij naar saidin... En trof daar op hetzelfde ogenblik Lews Therin weer aan, als twee paar handen die voelden naar iets dat slechts één kon vasthouden.

Bloedvuur! grauwde Rhand inwendig. Bloedvuur! Als je mij nou eens hielp in plaats van tegenwerkte! Help jij mij maar! snauwde Lews Therin terug. Rhand verloor door de schok bijna de leegte. Ditmaal kon hij het niet mis hebben. Lews Therin had hem gehoord en antwoord gegeven. We kunnen samenwerken, Lews Therin. Hij wilde helemaal niets met die man, hij wilde hem uit zijn hoofd. Maar hij dacht aan Min. En aan de dagen die hem van de Toren scheidden. Hij wist zeker dat hij, als hij eenmaal daar was, geen kans meer zou krijgen. Nooit meer. Een onzekere, begrijpende lach beantwoordde hem. Vervolgens: Samen? Weer een lach, ditmaal zo gek als een deur. Samen. Wie je ook bent. De stem en de aanwezigheid verdwenen.

Rhand huiverde. Platgedrukt voegde hij meer zweet toe aan de plas waar zijn hoofd in rustte en huiverde.

Traag reikte hij weer naar saidin... En botste natuurlijk op het schild. Dat had hij in ieder geval gezocht. Langzaam, o zo zachtjes, voelde hij daar waar het harde vlak opeens overging in zes zachte punten. Zacht, zei Lews Therin, hijgend. Omdat zij er zijn. Ze houden de tussenruimte in stand. Hard wanneer ze het verknopen. Wanneer ze zacht zijn, is er niets aan te doen, maar ik kan het weefsel uiteenrafelen als ze het verknopen. Als ik de tijd krijg. Hij bleef enige tijd stil. Rhand dacht al dat hij weg was, tot Lews Therin fluisterde: Ben je echt? En daarna was hij werkelijk verdwenen.

Behoedzaam voelde Rhand langs het schild naar de zes zachte punten.

Naar zes Aes Sedai. Genoeg tijd? Als ze het verknoopten, wat ze tot dusver niet... Hoeveel? Zes dagen? Zeven? Acht? Het deed er niet toe; hij kon het zich niet veroorloven lang te wachten. Elke dag kwam hij dichter bij Tar Valon. Morgen zou hij weer trachten door de afscherming heen te breken. Het was of hij met zijn handen tegen een rotswand had geslagen, maar hij had met alle kracht toegeslagen. Morgen, als Erian hem weer afranselde – hij wist zeker dat zij het zou zijn – zou hij weer glimlachen en wanneer de pijn groeide, zou hij gaan gillen. De dag erna zou hij niet meer dan een veeg langs het schild geven, net hard genoeg dar ze het voelden, maar niet meer, en geen tweede keer, of ze hem nu straften of niet. Misschien kon hij om water smeken. Ze hadden hem in de dageraad wat gegeven, maar hij had weer dorst. Zelfs als ze hem vaker lieten drinken, zou smeken wel gepast zijn. Als hij dan nog in de kist zat, kon hij ook smeken eruit gelaten te worden. Hij dacht dat hij er nog wel in zou zijn; er bestond weinig kans dat ze hem lange tijd eruit zouden houden, tot ze er zeker van waren dat hij zijn lesje had geleerd. Verkrampte spieren brandden bij de gedachte nog twee of drie dagen hierin opgesloten te zitten. Er was geen ruimte om te bewegen, maar zijn lichaam probeerde het. Twee of drie dagen en ze zouden zeker weten dat hij gebroken was. Hij zou bevreesd kijken en ieders oog vermijden. Een wrak dat veilig de kooi uit kon. Nog belangrijker: een wrak dat ze niet meer zo nauwgezet hoefden te bewaken. Daarna zouden ze wellicht beslissen dat er geen zes meer nodig waren om dat schild omhoog te houden, of zouden ze het verknopen of... iets. Hij had een gaatje nodig. Iets! Het was een wanhopige gedachte, maar hij besefte dat hij lachte en niet kon ophouden. Hij kon evenmin voorkomen opnieuw aan de afscherming te voelen, als een blinde die zijn vingers wanhopig over een stuk glas laat glijden.

Galina keek fronsend de vertrekkende Aielvrouwen na, tot ze over een heuveltop verdwenen. Iedere vrouw uit die groep, behalve Sevanna, kon geleiden, en verschillenden waren behoorlijk sterk. Ongetwijfeld had Sevanna het voor haar veiliger gevonden om door een tiental wilders omringd te zijn. Een vermakelijke gedachte. Die wilden vertrouwden ook niemand. Over enkele dagen zou ze opnieuw gebruik van hen maken, het tweede deel van Sevanna’s afspraak. De betreurenswaardige dood van Gawein Trakand en een groot deel van zijn Jongelingen.

Ze liep terug naar het midden van het kamp en zag Erian nog steeds bij de kist met Altor staan.

‘Hij moet aan het huilen zijn, Galina,’ zei ze wild. ‘Hoor je hem? Hij moet...’ Opeens gleden er tranen over Erians gezicht. Ze bleef gewoon stil snikken, haar vuisten om haar rok geklemd. ‘Kom mee naar mijn tent,’ zei Galina kalmerend, ik heb fijne blauwbesthee en ik zal een koele, vochtige doek tegen je voorhoofd houden.’ Ondanks haar tranen glimlachte Erian. ‘Dank je, Galina, maar dat kan ik niet doen. Rashan en Bartol wachten op me. Ik vrees dat ze erger lijden dan ik. Ze voelen niet alleen mijn lijden, maar lijden ook doordat ze weten dat ik lijd. Ik moet ze troosten.’ Met een dankbaar kneepje in Galina’s hand gleed ze weg.

Galina keek fronsend naar de kist. Altor leek te huilen. Dat, of hij was aan het lachen, wat ze sterk betwijfelde. Ze keek Erian na die net in de tent van haar zwaardhanden verdween. Altor zou huilen. Ze hadden minstens nog twee weken voor ze in Tar Valon waren en voor Elaida’s triomfantelijke intocht met Altor. Ja, minstens nog een dag of twintig. Van nu af aan, of Erian het nu wilde of niet, zou hij elke dag bij zonsopgang en zonsondergang worden gestraft. Wanneer ze hem de Witte Toren binnenleidde, zou hij Elaida’s ring kussen, spreken wanneer hem wat werd gevraagd en in een hoekje knielen wanneer hij niet gewenst was. Met half dichtgeknepen ogen ging ze zelf een kopje blauwbesthee drinken.

Terwijl ze onder de grote bomengroep kwamen, wendde Sevanna zich tot de anderen en bedacht hoe merkwaardig het was dat ze amper aandacht schonk aan de bomen. Voor ze de Drakenmuur was overgestoken, had ze nog nooit zoveel bomen gezien. ‘Ik neem aan dat we nu heel goed weten met welke middelen ze hem vasthouden, niet?’ vroeg ze. Ze stelde het met opzet zo alsof zij het ook had gezien. Therava keek de anderen aan, die knikten. ‘We kunnen alles weven wat zij weven,’ zei ze.

Knikkend voelde Sevanna aan het kleine stenen blokje met de ingewikkelde figuren in haar riembuidel. De vreemde natlander die het haar had gegeven, had gezegd dat ze het moest gebruiken wanneer Altor gevangen was. Tot ze hem had gezien, was ze het ook van plan geweest, maar ze besloot nu dat blokje weg te gooien. Ze was de weduwe van een stamhoofd die in Rhuidean was geweest en van een man die hoofdman was genoemd zonder dat bezoek te hebben afgelegd. Nu zou ze de vrouw worden van de Car’a’carn zelf. Elke Aielspeer zou voor haar worden neergelegd. Haar vinger voelde nog Altors nek waar ze de denkbeeldige lijn van de halsband had gevolgd die ze hem zou omleggen.

‘Het is tijd, Desaine,’ zei ze.

Natuurlijk knipperde Desaine verbaasd met haar ogen, maar ze had vervolgens alleen nog tijd om te gillen voor de anderen met hun werk begonnen. Desaine had zich tevredengesteld met te mopperen over de rang van Sevanna, maar die had haar tijd beter gebruikt. Behalve Desaine stond iedere Wijze hier vierkant achter haar, en er waren er meer. Sevanna keek nauwgezet naar wat de Wijzen deden. Ze vond de Ene Kracht boeiend. Al die wonderbaarlijke dingen die men zonder enige inspanning kon doen. Het was bovendien belangrijk dat duidelijk was dat hetgeen er met Desaine gebeurde alleen met de Ene Kracht kon worden gedaan. Ze vond het verbijsterend dat een menselijk lichaam met zo weinig bloed uit elkaar kon worden genomen.