‘Laat niemand voor mij uitrijden,’ zei Perijn. ‘Ze zullen niet schieten als ze me herkennen.’
‘Het lijkt of gele ogen ver kunnen zien,’ merkte Sulin vlak op. Een stel anderen keken hem even bevreemd aan. ‘Blijf gewoon achter me,’ zuchtte Perijn.
Terwijl hij naar de kop van die vreemde stoet reed, zakten geheven bogen omlaag en werden pijlen ontspannen. Ze hadden Stapper meegenomen, zag hij verheugd en minder verheugd: Zwaluw. Faile zou het hem nooit vergeven wanneer haar zwarte merrie gewond zou raken. Het zou fijn zijn weer op de rug van zijn grijze te zitten, maar misschien zou hij Draver ook houden. Een heer mocht best twee paarden hebben. Ook een heer die misschien nog maar vier dagen te leven had. Danel reed uit de stoet van Tweewater weg, met zijn knokkels langs zijn dikke snor wrijvend, gevolgd door Aram en de vrouwen. Perijn herkende de leeftijdloze gezichten van de Aes Sedai nog voor hij Verin en Alanna, die achteraan reden, werkelijk zag. Hij kende niemand anders, maar wist bijna zeker wie ze waren, al had hij geen idee hoe ze hier verzeild waren geraakt. Negen. Negen Aes Sedai konden over een dag of vier meer dan nuttig zijn, maar in hoeverre kon hij ze vertrouwen? Het waren er negen en Rhand had hem verteld dat er slechts zes mochten komen. Hij vroeg zich af wie Merana, het hoofd van het gezantschap, was.
Een vrouw met een vierkant Aes Sedai-gezicht, die op een boerin leek, nam het woord voor Danel de kans kreeg. Ze bereed een sterke bruine merrie. ‘Dus jij bent Perijn Aybara. Heer Perijn, hoor ik te zeggen. We hebben veel over je gehoord.’
‘Het verrast ons jullie hier tegen te komen,’ zei een hooghartige, knappe vrouw koel. ‘In zulk vreemd gezelschap.’ Ze zat op een donkere ruin met vurige ogen. Perijn zou er wat om durven wedden dat het een geoefend krijgsros was. ‘Wij dachten dat je nog een heel eind voor ons uit was.’
Een van de twee moest Merana zijn en hij wist nog niet goed wat hij moest zeggen, dus negeerde hij hen en richtte zich tot Danel. ‘Dit is verre van onplezierig, maar hoe kómen jullie hier?’ Danel wierp een blik op de Aes Sedai en streek verwoed langs zijn snorpunten. ‘We zijn, zoals u zei, weggereden, heer Perijn, zo snel als we konden. Ik bedoel, we hebben de wagens en de rest achtergelaten, aangezien er blijkbaar een of andere reden was om zo haastig te vertrekken. Vervolgens werden we ingehaald door Kiruna Sedai en Bera Sedai en de anderen. Ze zeiden dat Alanna Sedai Rhand, ik bedoel de Drakenheer, kon vinden, en aangezien u met hem mee was gegaan, dacht ik dat u haast wel zeker bij hém zou zijn en aangezien we niet echt wisten of u in Cairhien zat en zo...’ Hij haalde diep adem. in ieder geval lijkt me dat ze gelijk hadden, nietwaar heer Perijn?’ Perijn vroeg zich fronsend af hoe Alanna Rhand had kunnen vinden. Maar ze moest het wel kunnen, anders zouden Danel en de anderen hier niet zijn. Alanna en Verin stonden achteraan, bij een slanke vrouw met nootbruine ogen die vaak leek te zuchten. ‘Ik ben Bera Harkin,’ zei de vrouw die op een boerin leek, ‘en dit is Kiruna Nachiman.’ Ze knikte naar haar hooghartige metgezellin. Blijkbaar hoefden de anderen nog niet voorgesteld te worden. ‘Wil je ons vertellen waarom je hier bent, terwijl de jonge Altor, de Drakenheer, zich enkele dagen verder naar het noorden bevindt?’ Hij hoefde er niet lang over na te denken. Als deze negen van plan waren zich bij de andere Aes Sedai aan te sluiten, kon hij maar weinig doen om ze tegen te houden. Negen Aes Sedai aan zijn kant echter... ‘Hij wordt gevangengehouden. Een Aes Sedai die Coiren heet, en minstens vijf anderen brengen hem naar Tar Valon. Dat zijn ze tenminste van plan. Ik wil hen tegenhouden.’ Dat veroorzaakte een grote schok. Danels ogen werden groot en de Aes Sedai begonnen allemaal tegelijk te praten. Aram was de enige die het niet leek te deren, maar die leek eigenlijk alleen iets om zijn zwaard en om Perijn te geven. De Aes Sedai roken allen naar woede en vrees, ondanks hun kalme gezichten. ‘We moeten ze tegenhouden, Bera,’ merkte een vrouw op, met de haren in Taraboonse vlechtjes met kralen, terwijl een bleke Cairhiense op een magere vosmerrie zei: ‘We kunnen niet toestaan dar Elaida hem krijgt, Bera.’
‘Zes?’ vroeg de vrouw met de hazelnootbruine ogen ongelovig. ‘Zes kunnen hem volgens mij nooit bedwingen.’
‘Ik heb jullie gezegd dat hij gewond was.’ Alanna huilde half. Perijn kende haar geur goed genoeg om die te onderscheiden. Ze rook naar pijn. ik heb het jullie gezegd.’ Verin hield haar mond, maar ze rook woedend... en bang.
Kiruna liet een donkere, minachtende blik over Perijns groep glijden. ‘Ben je van plan hiermee Aes Sedai tegen te houden, jongeman? Verin zei niet dat je een dwaas was.’
‘Ik heb er nog wat meer achter me, op de Tar Valonweg,’ zei hij droogjes.
‘Dan mogen jullie je bij ons aansluiten,’ vertelde Kiruna hem, alsof ze hem een gunst verleende. ‘Dat vind je toch goed, hè Bera?’ Bera knikte.
Hij begreep niet waarom Kiruna’s houding hem zo ergerde, maar dit was niet de tijd om dat uit te zoeken, ik heb ook nog driehonderd boogschutters uit Tweewater die ik wil meenemen.’ Hoe kon Alanna weten dat Rhand gewond was? ‘Jullie Aes Sedai zijn welkom als je wilt meerijden.’
Ze hadden er wat op tegen en reden een tiental passen opzij om het te bespreken. Zelfs zijn oren vingen niets op, dus gebruikten ze de Ene Kracht. Een tijdlang dacht Perijn dat ze alleen verder zouden rijden. Uiteindelijk sloten ze zich aan, maar Bera en Kiruna bleven op de terugweg naast hem rijden. Om beurten vertelden ze hem hoe gevaarlijk en hachelijk de toestand was en dat hij zeker niets mocht doen, waardoor de jonge Altor gevaar zou lopen. Bera herinnerde zich tenminste nog een paar keer Rhand de Herrezen Draak te noemen. Eén ding maakten ze hem heel duidelijk. Perijn mocht geen voet voor de ander zetten zonder dat eerst re vragen. Bera keek wat bezorgd toen hij haar woorden niet keurig herhaalde, maar Kiruna veronderstelde blijkbaar dat eenmaal zeggen voldoende was. Perijn vroeg zich af of hij een fout had gemaakt door hen mee te vragen. Als de Aes Sedai onder de indruk waren van de grote groep Aiel, Mayeners en Cairhienin op de weg, lieten ze dat voor het oog noch voor de neus merken. Ze voegden wel hun eigen hitte aan de borrelende ketel toe. De Mayeners en Cairhienin leken moed te vatten door de negen aangekomen Aes Sedai en hun zestien zwaardhanden. Ze bogen en kropen zowat als een Aes Sedai naderbij kwam. Speervrouwen en siswai’amans keken hen aan alsof ze verwachtten overhoop te worden gereden. Hoewel de Wijzen hun gezicht even strak hielden als de Aes Sedai, ving Perijn golven van pure woede op. Afgezien van een Bruine zuster die Masuri heette, negeerden de Aes Sedai de Wijzen aanvankelijk volkomen. De Wijzen ontweken de Aes Sedai echter zo handig dat het Perijn volkomen toeval kon lijken. Masuri stootte de volgende dagen minstens twintig keer haar neus – ze was een doorzetster – daarna keken Bera, Kiruna en alle anderen voortdurend naar de Wijzen en spraken over hen achter een of ander onzichtbaar scherm, waardoor Perijn niet kon horen wat ze zeiden. Als hij het had gekund, had hij hen afgeluisterd. Ze verborgen meer dan hun gepraat over de Aielvrouwen. Allereerst weigerde Alanna hem te vertellen hoe ze wist waar Rhand was. ‘Er bestaat Aes Sedai-kennis die de geest van een gewoon mens zou schroeien,’ zei ze koel en geheimzinnig, maar ze rook vrij sterk naar zorg en pijn. Ze wilde niet eens toegeven dat ze zich had laten ontvallen dat Rhand gewond was. Verin sprak amper met hem, keek alleen toe met haar donkere kraalogen en een geheimzinnig lachje, maar ze rook heel sterk naar ergernis en boosheid. Volgens de geur was Bera of Kiruna de leidster. Bera, dacht hij, hoewel het niet veel scheelde en soms leek het een tijdje van de een naar de ander over te gaan. Het was moeilijk te duiden, hoewel elke dag de een of de ander ruim een uur naast hem meereed waarbij ze hun eerdere ‘raad’ herhaalden en in het algemeen deden of zij de leiding hadden. Nurelle dacht hetzelfde en volgde hun bevelen op zonder Perijn aan te kijken, en Dobraine keek alleen even. Na zo’n anderhalve dag nam Perijn aan dat Merana in Caemlin was achtergebleven, maar hij vernam geschokt dat de slanke vrouw met de notenbruine ogen naar die naam luisterde. Rhand had gezegd dat ze het hoofd was van het Salidar-gezantschap, maar ofschoon de Aes Sedai oppervlakkig bezien aan elkaar gelijk waren, zag Perijn haar als een wolf met weinig aanzien in het pak. Haar geur werd gekenmerkt door doffe berusting en bezorgdheid. Het was natuurlijk niet verbazend dat Aes Sedai geheimen bezaten, maar hij was van plan Rhand van Coiren en dat stel verderop te redden en hij zou graag een aanwijzing hebben gekregen of hij hem ook van Kiruna en haar vriendinnen moest redden.