Выбрать главу

Taim schokschouderde, ik heb toch geen andere keus? Alleen door de wereld te zwerven, zonder vrienden, opgejaagd, terwijl jij naar roem en eer klimt? Dit alles in de veronderstelling dat Bashere of jouw Aielvrouwen me niet doden voor ik de stad kan verlaten. Zelfs als zij het niet doen, zullen de Aes Sedai mij vroeg of laat in de hoek drijven. Ik betwijfel of de Toren Mazrim Taim wil vergeten. Daarentegen kan ik je volgen en een deel van de roem zal de mijne zijn.’ Voor het eerst keek hij rond, naar zijn bewakers, naar de Speervrouwen, en hij schudde het hoofd alsof hij het niet kon geloven, ik had die ene kunnen zijn. Hoe kan ik er anders zo zeker van zijn? Ik kan geleiden, ben sterk. Wat heeft gezegd dat ik de Herrezen Draak niet was? Ik hoefde slechts een van die Voorspellingen waar te maken.’

‘Zoals je geboorte op de helling van de Drakenberg?’ zei Rhand koud. ‘Dat was de eerste Voorspelling die uit diende te komen.’ Weer krulden Taims lippen zich iets. Eigenlijk was het helemaal geen glimlach; zijn ogen deden niet mee. ‘Overwinnaars schrijven de geschiedenis. Als ik de Steen van Tyr had veroverd, zou de geschiedenis hebben aangetoond dat ik op de Drakenberg was geboren, of uit een vrouw die nog nooit door een man was bekend. De stralende hemelen zouden zich hebben geopend om mijn komst aan te kondigen. Het soort dingen dat ze nu over jou vertellen. Maar jij hebt de Steen met je Aiel ingenomen en de wereld eert nu jou, de Herrezen Draak. Ik weet wel beter dan me daartegen te verzetten; jij bent het. Nou, en als ik het hele brood niet kan krijgen, stel ik me tevreden met de sneetjes die op mijn bord belanden.’

‘Misschien zul je eer gewinnen, Taim, misschien niet. Als je je daarover druk gaat maken, bedenk dan wat er met de anderen is gebeurd die gedaan hebben wat jij hebt gedaan. Logain is gevangen en gestild; volgens de geruchten in de Toren gestorven. Een man zonder naam is in Haddon Mirk door de Tyreners onthoofd. Weer een ander in Morland op de brandstapel beland. Levend verbrand, Taim! Dat hebben de Illianers vier jaar geleden eveneens met Gorin Rogad gedaan.’

‘Dat lot zou ik liever niet het mijne willen noemen,’ zei Taim effen. ‘Vergeet de eer dan en denk aan de Laatste Slag. Al mijn daden zijn gericht op Tarmon Gai’don. Alles wat ik je opdraag, zal daarop gericht zijn. Jij zult erop gericht zijn.’

‘Natuurlijk.’ Taim spreidde zijn armen uit. ‘Jij bent de Herrezen Draak. Daaraan twijfel ik niet; ik erken het openlijk. Wij trekken op naar Tarmon Gai’don. Die jij volgens de Voorspellingen zult winnen. En de geschiedenis zal verhalen hoe Mazrim Taim naast je stond.’

‘Misschien,’ gaf Rhand hem kortaf te kennen. Hij had te veel Voorspellingen meegemaakt om te geloven dat ze precies aangaven wat erin stond. Zelfs niet dat iets zeker zou gebeuren. Volgens hem omschreef een Voorspelling alleen de voorwaarden waaraan voldaan moest worden, zodat iets kón gebeuren. De vervulling van die voorwaarden betekende niet dat het zóu gebeuren. De voorwaarden in de Voorspellingen van de Draak bevatten enkele punten die maar al te duidelijk maakten dat hij diende te sterven, als hij enige kans op de overwinning wilde maken. Die gedachte maakte zijn boosheid niet echt minder. ‘Het Licht geve dat je kans niet te gauw komt. Goed. Over welke kennis beschik je die ik nodig heb? Kun je mannen leren geleiden? Kun je een man zó op de proef stellen dat je weet of hij het kan leren?’ In tegenstelling tot een vrouw kon een geleider de kundigheid niet zomaar in een man aanvoelen. In de Ene Kracht bestonden er tussen mannen en vrouwen even grote verschillen als gewoonlijk. Soms was het verschil haarfijn, soms zo groot als rots tegenover zijde. ‘Je pardon? Zijn er echt enkele dwazen aan komen draven om te leren hoe ze als jou en mij kunnen zijn?’

Bashere staarde Taim slechts minachtend aan, met de armen over elkaar en de laarzen wijd uiteen. Tumad en de bewakers bewogen zich echter zichtbaar niet op hun gemak. De Speervrouwen stonden doodstil. Rhand had geen enkel idee wat zij vonden van het aantal mannen dat zijn oproep had beantwoord; ze lieten nooit iets merken. Met de nog levende herinnering aan Taim als valse Draak konden weinig Saldeanen hun onrust verborgen houden.

‘Geef me gewoon antwoord, Taim. Als jij kunt doen wat ik wil, zeg dat dan. Zo niet...’ Dat laatste kwam voort uit zijn boosheid. Hij kon de man niet wegsturen, niet als iedere dag een strijd met hem zou betekenen. Taim leek echter te denken van wel.

“Ik kan het allebei,’ zei hij snel. ‘Ik heb er de afgelopen jaren vijf gevonden – niet dat ik er echt naar zocht – maar slechts één man bezat de moed na de proeven verder te gaan.’ Hij aarzelde en voegde er toen aan toe: ‘Na twee jaar werd hij krankzinnig. Ik moest hem doden voor hij mij doodde.’

Twee jaar. ‘Je houdt het al veel langer vol. Hoe?’

‘Bezorgd?’ vroeg Taim zacht en hij haalde zijn schouders op. ik kan je niet helpen. Ik weet niet hoe; ik doe het gewoon. Ik ben even goed bij mijn verstand als...’ Zijn ogen flitsten kort naar Bashere en negeerden zijn vlakke blik, ‘... als heer Bashere.’

Rhand vroeg het zich echter opeens af. De helft van de Speervrouwen hield de rest van het plein weer in het oog; ze zouden zich nooit zo sterk op één mogelijk gevaar richten dat ze het andere negeerden. Die mogelijke bedreiging was Taim, en de overige Speervrouwen hielden hem nog steeds in het oog, lettend op het kleinste teken van dreiging. Iedere man voelde hun aanwezigheid, zag een onverwachtse dood in hun ogen en handen. Rhand voelde het, en zij vormden nog wel zijn bescherming. Bovendien hielden Tumad en de andere bewakers nog steeds hun handen aan het gevest, klaar om opnieuw te trekken. Als Basheres mannen en de Aielvrouwen besloten Taim te doden, zou het voor de man heel moeilijk zijn om dit binnenplein levend te verlaten, hoeveel hij ook geleidde, tenzij Rhand hem hielp. Uiterlijk besteedde Taim echter even weinig aandacht aan de krijgslieden en de Speervrouwen als aan de zuilenrij of de plavuizen onder zijn laarzen. Was het dapperheid, echt of voorgewend, of nog iets anders? Een soort krankzinnigheid? Na een korte stilte nam Taim weer het woord. ‘Jij vertrouwt me nog niet. Er is ook geen reden voor. Nog niet. Dat komt wel over enige tijd. Als teken van dat komende vertrouwen heb ik een geschenk voor je meegenomen.’ Van onder zijn versleten jas trok hij een in doeken gehuld ding te voorschijn dat slechts iets groter was dan twee mannenvuisten tegen elkaar.

Met gefronst voorhoofd nam Rhand het aan en de adem stokte in zijn keel toen hij de harde vorm voelde. Haastig trok hij de fleurige lappen weg, waardoor een schijf ter grootte van een handpalm zichtbaar werd, half wit en half zwart, net als op de scharlakenrode banier boven het paleis, het oeroude symbool van de Aes Sedai vóór het Breken van de Wereld. Hij streek met zijn vingers over de kronkelende lijn tussen de twee helften. Er waren maar zeven cuendillar gemaakt. Zegels op de kerker van de Duistere, zegels die de Duistere buiten deze wereld hielden. Zelf had hij twee andere schijven die Moiraine had bewaard, zorgvuldig verstopt. Heel zorgvuldig. Niets kon cuendillar breken, zelfs de Ene Kracht niet – de rand van een dun hartstenen bekertje kon krassen in staal of diamant – maar drie van de zeven waren wel gebroken. Hij had er een in scherven gezien. En hij had gezien hoe Moiraine van de rand van een andere een dunne krul had afgesneden. De zegels verzwakten en alleen het Licht wist waarom en waardoor dat gebeurde. De schijf in zijn hand bezat de harde gladheid van cuendillar, als een soort mengsel van fijn porselein en geslepen staal, maar hij wist zeker dat het zou breken als hij het op de plavuizen liet vallen. Verscheidene waren er gebroken. Waar waren de andere gebleven? Slechts vier zegels stonden tussen de mensheid en de Duistere. Vier, als die tenminste nog heel waren. Vier stonden er tussen de mensheid en de Laatste Slag. Hoe sterk waren die nog, hoe zwak waren die al? Lews Therins stem onderbrak donderend zijn gedachten. Breek het breek ze allemaal moet ze breken moet moet moet ze allemaal breken en breken en toeslaan moet snel toeslaan nu snel toeslaan en bet breken en breken en breken.