De jongste, een gezette lichtblonde vrouw met een vierjarig jongetje dat met haar vingers speelde, was Sora Gradi. Deze vrouwen waren hun mannen gevolgd, maar Rhand vermoedde dat de helft van hun gesprekken uiteindelijk steeds weer draaide om het vertrek. Vijf mannen waren reeds weggegaan en al had niemand het als reden opgegeven, ze waren allevijf getrouwd geweest. Geen enkele vrouw zou zich toch op haar gemak voelen wanneer haar echtgenoot erop wachtte te kunnen geleiden? Het zou lijken of je op zijn zelfmoord wachtte. Sommigen zouden zeggen dat dit geen plek voor gezinnen was, maar hoogstwaarschijnlijk zouden dezelfde mensen ook beweren dat mannen hier niet hoorden. Volgens Rhand hadden de Aes Sedai een fout gemaakt door zich van de wereld af te zonderen. Afgezien van de Aes Sedai zelf, betraden weinig mensen de Witte Toren, alleen vrouwen die Aes Sedai wilden worden en zij die hen dienden. Het was maar een handvol mensen dat hulp zocht en dan alleen als men zich behoorlijk onder druk voelde staan. Wanneer een Aes Sedai de Toren verliet, bleven de meesten op zichzelf en sommigen verlieten de Toren nooit. Voor een Aes Sedai waren mensen speelstukken en was de wereld het bord en niet de plaats waar ze woonden en leefden. Voor hen was alleen de Witte Toren echt. Geen enkele man zou de wereld en de gewone mensen vergeten wanneer hij zijn gezin elke dag onder ogen had. Dit hoefde slechts te duren tot aan Tarmon Gai’don – hoe lang? een jaar? twee? – maar het was de vraag of het zolang kón duren. Op de een of andere manier zou het zo moeten, en hij zou zorgen dat het standhield. Een gezin herinnerde een man aan de reden waarom hij streed.
Sora’s ogen lieten Rhand niet los.
‘Ga, als je dat wilt,’ zei hij tegen Jur. ‘Je kunt elk ogenblik vertrekken voor je echt leert hoe je moet geleiden. Als je die stap eenmaal zet, ben je een soort soldaat. Je weet dat we iedere soldaat nodig hebben. Iedereen die we voor de Laatste Slag kunnen vinden, Jur. Je kunt erop rekenen dat de Schaduw nieuwe Gruwheren die kunnen geleiden klaar heeft staan. Maar het is jouw keus. Misschien zul je in staat zijn het op je boerderij te overleven. Ergens ter wereld zullen plekjes bestaan die aan de komende gebeurtenissen zullen ontsnappen. Ik hoop het. In ieder geval zullen wij en de anderen ons inzetten, zodat zoveel mogelijk mensen het overleven. Niettemin kun je toch wel minstens je naam aan Taim geven. Het zou heel jammer zijn als je weggaat zonder te weten of je het kunt of niet.’ Rhand wendde zich af van de verwarring op Jurs gezicht en vermeed Sora aan te kijken. En jij veroordeelt de Aes Sedai omdat ze met mensen spelen, dacht hij verbitterd. Hij deed wat hij moest doen.
Taim luisterde naar de namen uit het onrustige groepje en wierp nog steeds boze blikken op Rhand. Opeens leek er een eind aan Taims geduld te komen. ‘Genoeg! Namen komen later, tenminste van de mensen die er morgen nog zullen zijn. Wie wil als eerste de proef afleggen?’ Die woorden waren voldoende om hun meteen de mond te snoeren. Sommigen keken hem zo star aan dat ze niet eens met hun ogen knipperden. Taim wees Damer aan. ‘Laat ik beginnen met jou op weg te helpen. Kom hier.’ Damer bewoog pas toen Taim hem bij de arm greep en hem een paar stappen van de anderen wegleidde. Rhand keek toe en bewoog zich naar het tweetal. ‘Hoe meer Kracht gebruikt wordt,’ vertelde Taim aan Damer, ‘hoe gemakkelijker je de weerkaatsingen kunt opvangen. Aan de andere kant: een te grote weerkaatsing doet heel onplezierige dingen met je hersens, doden je misschien wel, dus zal ik klein beginnen.’ Damers ogen knipperden. Hij begreep er zichtbaar geen woord van, afgezien van die onplezierige dingen en doden. Rhand wist echter dat de uitleg voor hem was bedoeld; Taim hield zijn onwetendheid verborgen. Onverwachts verscheen een vlammetje van een duim hoog dat midden in de lucht danste, op gelijke afstand tussen de drie mannen. Rhand kon het beetje Kracht in Taim voelen en zag’de dunne stroom Vuur die de man weefde. Het vlammetje luchtte Rhand geschokt op, geschokt omdat Taim hiermee bewees echt te kunnen geleiden. Basheres eerste twijfel moest hem zijn bijgebleven.
‘Richt al je aandacht op de vlam,’ zei Taim. ‘Jij bent de vlam, de wereld is de vlam; alles wat bestaat is de vlam.’
‘Voel niks, alleen pijn achter m’n ogen,’ mopperde Damer die met de rug van zijn ruwe, eeltige hand het zweet van zijn voorhoofd veegde. ‘Hou je aandacht erbij,’ snauwde Taim. ‘Praat niet, denk niet, beweeg niet. Alle aandacht!’ Damer knikte, knipperde met zijn ogen na Taims frons en verstarde, terwijl hij zwijgend naar het vlammetje staarde. Taim leek heel gespannen, maar waarom wist Rhand niet zeker. Hij leek te luisteren. Naar een weerkaatsing, had hij gezegd. Rhand richtte zijn aandacht, luisterde, voelde naar... iets.
De tijd strekte zich uit zonder dat een van de drie een spier bewoog. Vijf, zes, zeven lange minuten, waarbij Damer niet eens met zijn ogen knipperde. De oudere man ademde zwaar en zweette zo erg dat het leek of iemand een emmer water over zijn hoofd had omgekeerd. Tien minuten.
Opeens voelde Rhand het. De weerkaatsing. Iets kleins, een weerkaatsing van het minieme stroompje Kracht dat in Taim klopte, maar het leek van Damer te komen. Dit moest Taim dus bedoelen, maar Taim bewoog niet. Misschien was er meer, of misschien was het niet wat Rhand dacht.
Nog meer tijd verstreek. Eindelijk knikte Taim en liet het vlammetje en saidin gaan. ‘Jij kunt het leren... Damer, nietwaar?’ Hij leek verbaasd. Ongetwijfeld had hij niet gedacht dat de eerste de beste, en nog wel een kalende oude man, de proef zou doorstaan. Damer grinnikte zachtjes; hij zag eruit alsof hij ging braken, ik neem aan dat ik niet verbaasd moet zijn als alle simpele zieltjes hier slagen,’ mompelde de man met de haviksneus, een zijdelingse blik op Rhand werpend. ‘Jij schijnt voor wel tien man geluk te hebben.’
De andere ‘simpele zieltjes’ schuifelden verontrust met hun laarzen. Ongetwijfeld hoopten enkelen al dat ze zouden falen. Ze konden nu niet meer terug, maar als ze faalden, konden ze naar huis in de wetenschap dat ze het hadden geprobeerd. Ze hoefden dan niet meer onder ogen te zien wat er gebeurde als ze slaagden. Rhand zelf was wat verbaasd. Er was tenslotte niet meer geweest dan die weerkaatsing, en die had hij vóór Taim gevoeld, de man die wist waarnaar hij zocht.
‘Mettertijd zullen we uitzoeken hoe sterk je kunt worden,’ zei Taim, terwijl Damer zich bij de anderen voegde. Ze schiepen wat ruimte om hem heen en keken hem niet aan. ‘Misschien zul je even sterk blijken te zijn als ik, of zelfs als de Drakenheer.’ De ruimte rond Damer werd nog enkele duimpjes groter. ‘Alleen de tijd zal het leren. Let goed op wanneer ik de anderen op de proef stel. Als je scherp genoeg bent, kun je het te pakken hebben tegen de tijd dat ik er nog vier of vijf heb gevonden.’ Een snelle blik op Rhand vertelde dat dit voor hem was bedoeld. ‘Goed, wie is de volgende?’ Niemand bewoog. De Saldeaan streek langs zijn kin. ‘Jij!’ Hij wees naar een stevige kerel van ruim boven de dertig, een donkerharige wever die Kely Huldin heette. In de rij vrouwen klonk gekreun. Kely’s vrouw.
Zesentwintig proeven zouden de rest van de dag in beslag nemen, misschien wel meer. Heet of niet, de dagen werden korter alsof het echt winter ging worden, en één niet geslaagde proef zou veel meer tijd kosten dan een proef bij iemand die het kon, gewoon vanwege de zekerheid. Bashere wachtte op hem en hij moest Weiramon nog bezoeken en...
‘Ga ermee door,’ zei Rhand. ik kom morgen terug om te zien hoe het gegaan is. Denk aan het vertrouwen dat ik in je stel.’ Vertrouw hem niet, gromde Lews Therin. De stem leek te komen van een gemantelde figuur in de schaduwen van Rhands hoofd. Geen vertrouwen. Vertrouwen betekent de dood. Dood hem. Dood ze allemaal. O, sterven en alles achter de rug te hebben, alles gedaan te hebben. Slapen zonder dromen, dromen van llyena, vergeef me Ilyena, geen vergeving, alleen de dood, verdien te sterven... Rhand wendde zich af voor de strijd op zijn gezicht zichtbaar werd. ‘Morgen, als het me lukt.’ Taim haalde hem in voor hij en de Speervrouwen halverwege de bomen waren. ‘Als je nog wat langer blijft, kun je de proef zelf leren.’ Er klonk ergernis in zijn stem door. ‘Als ik er nog vier of vijf vind, wat me niet zou verbazen. Je schijnt het geluk van de Duistere zelf te hebben. Ik neem aan dat je dit wilt leren, tenzij je het allemaal op mijn schouders wilt schuiven. Ik waarschuw je dat het heel langzaam gaat, hoe hard ik ook doorpees. Die Damer heeft nog dagen, nee, weken nodig voor hij iets van saidin kan voelen, laat staan aanraken. Alleen aanraken, nog geen vonkje geleiden.’