Выбрать главу

‘Ik heb de proef al begrepen,’ antwoordde Rhand. ‘Het was niet zo moeilijk. En ik ben wel van plan het allemaal op jouw schouders te leggen, tot je meer geleiders kunt vinden en hun genoeg kunt leren om jou verder te helpen. Denk eraan wat ik heb gezegd, Taim. Breng het hun snel bij.’ Daarin school een gevaar. Het leren over de vrouwelijke helft van de Ware Bron was het leren omhelzen. Zo had Rhand het tenminste begrepen. Je moest leren je te onderwerpen aan iets wat zou gehoorzamen wanneer je je er eenmaal aan onderworpen had. Het betekende het leiden van een enorme kracht die je geen kwaad zou doen tenzij je hem verkeerd gebruikte. Elayne en Egwene vonden dat heel natuurlijk, voor Rhand was het bijna ongelooflijk. Geleiden van de mannelijke helft was een eeuwige strijd in beheersing en overleving. Als je er te ver in sprong, te snel, leek je een jongetje dat naakt in een strijdperk met zwaarbewapende vijanden werd geworpen. Zelfs nadat je het had geleerd, kon saidin je vernietigen, doden of je geest wissen, afgezien van het gewoon wegbranden van je vaardigheid om te geleiden. Dezelfde prijs die de Aes Sedai van gevangen geleiders opeisten, kon een geleider in één zorgeloos ogenblik ontwrongen worden, wanneer hij zijn verdediging liet zakken. Al moest gezegd worden dat sommige mannen bij de schuur die prijs op dit ogenblik niet wensten op te brengen. Kely Huldins vrouw hield hem bij zijn hemd vast en sprak hem met haar ronde gezicht fel toe. Kely draaide onzeker zijn hoofd heen en weer en de andere getrouwde mannen keken verontrust naar hun vrouwen. Er was echter een oorlog gaande en oorlogen veroorzaakten slachtoffers, zelfs onder getrouwde mannen. Licht, hij kreeg zo’n harde huid dat hij een geit ziek kon maken. Hij wendde zich een beetje af, zodat hij Sora Gradi’s ogen niet hoefde te zien. ‘Ga tot het uiterste met ze,’ zei hij tegen Taim. ‘Leer hun zoveel mogelijk, zo snel als ze het maar kunnen leren.’

Taims mond verstrakte iets bij deze woorden. ‘Zoveel als ze kunnen leren,’ zei hij effen. ‘Maar wat? Ik neem aan dingen die als wapens kunnen worden gebruikt.’ »

‘Wapens,’ beaamde Rhand. Het moesten allemaal wapens worden, stuk voor stuk, hijzelf ook. Konden wapens zich een gezin veroorloven? Kon een wapen zich liefde veroorloven? Hé, waar kwam dat vandaan? ‘Alles wat ze kunnen leren, maar dat vooral.’ Het waren er maar weinig. Zevenentwintig, en Rhand zou zichzelf gelukwensen dat hij als ta’veren die mannen naar zich toe had getrokken, wanneer er slechts een geleider meer in de groep zat dan Damer. Aes Sedai grepen en stilden echte geleiders en ze waren er de laatste drieduizend jaar heel ervaren in geworden. Sommige Aes Sedai namen eigenlijk aan dat ze er veel te goed in geslaagd waren. Dat ze iets ongewenst hadden bereikt: het uit de mensheid wieden van de vaardigheid om te geleiden. De Witte Toren was ervoor gebouwd om jaarlijks zo’n drieduizend Aes Sedai te huisvesten, en nog veel meer indien alle krachten werden verzameld. Er waren honderden kamertjes voor de meisjes die les kregen, maar voor de afscheiding waren er slechts ongeveer veertig novices in de Toren geweest en minder dan vijftig Aanvaarden. ‘Ik heb meer mannen nodig, Taim. Hoe dan ook, vind ze. Leer ze als eerste hoe ze anderen de proef af kunnen nemen.’

‘Je bent dus van plan even sterk te worden als de Aes Sedai?’ Taim leek onverstoord door dit mogelijke plan van Rhand. Zijn donkere ogen stonden kalm.

‘Hoeveel Aes Sedai zijn er nu zo in totaal? Duizend?’

‘Zoveel niet, denk ik,’ zei Taim behoedzaam.

Het menselijk ras uitziften. Bloedvuur, zelfs al hadden ze er een reden voor. ‘Nou ja, er zullen toch wel genoeg vijanden zijn.’ Aan vijanden had hij zeker geen gebrek. De Duistere en de Verzakers, Schaduwgebroed en Duistervrienden. In ieder geval de Witmantels en heel waarschijnlijk de Aes Sedai. Minstens enkele van hen, de zusters van de Zwarte Ajah, en zij die hem wilden overheersen. Ook die laatsten rekende hij tot zijn vijanden, al vonden zij zelf van niet. Er zouden zeker Gruwheren rondlopen, zoals hij al had gezegd. En daarnaast nog veel meer. Genoeg vijanden om zijn plannen te vernielen, om alles te verwoesten. Zijn greep om de gesneden schacht van de Drakenstaf verstrakte. Tijd was de allergrootste vijand en die vijand zou het moeilijkst verslagen kunnen worden. ‘Ik ga van ze winnen, Taim. Van allemaal. Zij denken dat ze alles plat kunnen leggen. Het is altijd een verwoesten en vernietigen, nooit iets opbouwen. Ik ga iets bouwen, iets achterlaten, wat er ook gebeurt. Ik ga de Duistere verslaan. En saidin schoonmaken, zodat mannen niet bang voor krankzinnigheid hoeven te zijn en de wereld geen vrees meer hoeft te koesteren voor geleiders en...’

De groen-witte pluim zwaaide heen en weer terwijl hij kwaad de speer bewoog. Het was onmogelijk. De hitte en het stof lachten hem uit. Iets ervan moest worden gedaan, maar alles tegelijk was onmogelijk. Ze mochten al blij zijn als ze de overwinning behaalden en stierven voor ze krankzinnig werden, maar hij wist niets te bedenken om dat weinige te bereiken. Hij kon slechts blijven proberen. Er moest een manier zijn. Als er zoiets als gerechtigheid bestond, dan was er een manier.

‘Saidin schoonmaken,’ zei Taim zachtjes. ‘Ik denk dat het meer Kracht zou vergen dan je je kunt voorstellen.’ Zijn ogen gingen nadenkend half dicht. ‘Ik heb gehoord van dingen als sa’angrealen. Heb jij er een waarvan je aanneemt, dat...’

‘Denk niet aan wat ik wel of niet heb,’ snauwde Rhand. ‘Jij geeft les aan iedereen die het kan leren, Taim. Ga daarna meer geleiders zoeken. De Duistere wacht niet op ons. Licht! We hebben niet genoeg tijd, Taim, maar we moeten het ermee doen. Dat moet!’ ‘Ik zal doen wat ik kan. Reken er alleen niet op dat Damer morgen al vestingwallen kan slechten.’

Rhand aarzelde. ‘Taim? Kijk uit voor elke leerling die te snel leert. Laat me dat onmiddellijk weten. Misschien probeert een Verzaker in de groep te glippen.’

‘Een Verzaker!?’ Het was bijna gefluister. Voor de tweede keer leek Taim geschokt, waarna hij ditmaal echt volkomen bescheiden vroeg: ‘Waarom zou...’

‘Hoe sterk ben jij?’ onderbrak Rhand hem. ‘Reik naar saidin. Doe het. Grijp zoveel als je kunt vasthouden.’

Heel even keek Taim hem aan, uitdrukkingsloos, toen stroomde de Kracht in hem. Er was geen gloed zoals vrouwen om elkaar konden zien, slechts een gevoel van kracht en dreiging, maar Rhand voelde het duidelijk, kon het beoordelen en meten. Taim hield voldoende saidin vast om in een paar tellen de boerderij en iedereen te verdelgen. Hij had voldoende om voor zover het oog reikte van alles een woestijn te maken. Het was niet veel minder dan Rhand uit zichzelf opbracht, maar misschien hield de man zich in. Hij voelde geen inspanning en wellicht wilde hij niet zijn volledige kracht aan Rhand tonen; hoe kon hij weten hoe Rhand zou reageren?

Saidin en het gevoel ervan verflauwden en voor het eerst besefte Rhand dat ook hij vervuld was van de mannelijke helft van de Bron, een groeiende vloed van elke stroom die hij door de angreaal in zijn jaszak kon aantrekken. Dood hem, mompelde Lews Therin. Dood hem nu! Heel even was Rhand geschokt; de leegte om hem huiverde, saidin raasde en brulde en hij liet net op tijd de Kracht los voor die de leegte met hem kon vermorzelen. Had hij de Bron gegrepen of Lews Therin? Dood hem! Dood hem!

Inwendig slaakte Rhand een woeste gil. Hou je bek! Tot zijn verbazing verdween de andere stem.

Het zweet gutste langs zijn gezicht en hij veegde het weg met een hand die wilde beven. Hijzelf had de Bron gegrepen. Dat kon niet anders. De stem van een dode kon het niet hebben gedaan. Onbewust had hij niet hulpeloos willen toekijken hoe Taim zoveel saidar vasthield. Dat was het.