Выбрать главу

‘Iemand die iets ter hunner verdediging wil aanvoeren?’ vroeg Rhand. iemand die enige verzachtende omstandigheid kent?’ Zo ze iets wisten, hielden ze hun mond stijf dicht. Met de bedienden erbij staarden bijna zo’n twintig mannen hem afwachtend aan. Misschien de bedienden nog wel het meest. Sulin en de Speervrouwen hielden alles behalve hem in de gaten. ‘Hun titels worden hun ontnomen, hun landen en landgoederen onteigend. Een bevel tot inhechtenisneming wordt getekend voor iedere man wiens naam bekend is. En voor iedere vrouw.’ Dat kon een probleem opleveren. De straf in Tyr voor opstand was de dood. Hij had enkele wetten veranderd, maar die niet en het was er nu te laat voor. ‘Maak bekend dat wie een van hen doodt niet voor moord zal worden vervolgd, en dat ieder die hen helpt voor verraad aangeklaagd zal worden. Wie zich wil overgeven, zal het leven mogen behouden,’ – wat het probleem Estanda misschien kon oplossen, want hij zou geen bevel tot terechtstelling van een vrouw tekenen, als hij iets kon bedenken om dat te voorkomen – ‘maar zij die volhouden, worden gehangen.’

De edellieden schoven verontrust met hun voeten en keken elkaar aan, zowel de Tyreners als de Cairhienin. Verschillende gezichten trokken wit weg. Ze hadden de doodvonnissen verwacht – er kon voor opstand niets minder worden geëist nu de oorlog op het punt van uitbreken stond – maar het ontnemen van de titels schokte hen duidelijk. Ondanks alle wetten die Rhand in beide naties had gewijzigd, ondanks de heren die voor de rechtbank waren gesleept, opgehangen voor moord of beboet voor mishandeling, vonden ze nog steeds dat ze tot in hun botten en bloed verschilden van anderen en dat er een natuurlijke rechtsorde bestond, waarin zij leeuwen waren en gewone mensen schapen. Een Hoogheer die naar de galg ging, stierf als Hoogheer, maar Darlin en de anderen zouden in de ogen van deze mensen sterven als boeren, een veel erger lot dan de dood. De bedienden stonden aandachtig klaar met hun kannen, wachtend of er ergens een bokaal zo schuin werd gehouden dat er bijgevuld kon worden. Hoewel hun gelaatsuitdrukking even nietszeggend was als ervoor, leek er nu iets opgewekts in hun ogen te liggen.

‘Zo, dat is geregeld,’ zei Rhand terwijl hij de sjoefa afdeed en naar de tafel liep. ‘Laten we eens een blik op de kaarten werpen. Sammael is belangrijker dan een handvol dwazen dat in Haddon Mirk weg wil rotten.’ Hij hoopte dat ze zouden wegrotten. Bloedvuur! Weiramons mond verstrakte en Tolmeran liet zijn frons snel verdwijnen. Sunamons gezicht stond zo glad dat het een masker kon zijn. De andere Tyreners keken even twijfelachtig als de Cairhienin, hoewel Semaradrid het goed verborg. Sommigen hadden Myrddraal en Trolloks bij de aanval in de Steen gezien en anderen zijn gevecht met Lanfir, hoewel ze zijn bewering over losgebroken Verzakers een uiting van krankzinnigheid vonden. Hij had horen fluisteren dat hij eigenhandig de verwoesting van Cairhien had veroorzaakt en als een bezetene zowel vriend als vijand had neergemaaid. Aan Liahs stenen gezicht te zien mocht een van hen op een speer dwars door zijn lijf rekenen als hij niet goed uitkeek.

Ze verzamelden zich echter rond de tafel, terwijl hij de sjoefa opzij gooide en de stapel kaarten doorzocht. Bashere had gelijk. Mannen zouden een krankzinnige die won volgen. Zolang die bleef winnen. Net toen hij de gewenste kaart had gevonden, een nauwkeurige tekening van het oostelijk deel van Illian, kwamen de stamhoofden van de Aiel binnen.

Bruan van de Nakai kwam als eerste, op de voet gevolgd door Jheran van de Shaarad, Dhearic van de Reyn, Han van de Tomanelle en Erim van de Sharien. Ieder beantwoordde de knikjes van Sulin en de drie andere Speervrouwen. Bruan, een forse, stevige man met droeve grijze ogen, was in feite de leider van de vijf stammen die Rhand tot dusverre naar het zuiden had gestuurd. Geen van de anderen had bezwaar gemaakt; Bruans vreemd bescheiden optreden logenstrafte zijn krijgskunde. Gekleed in de cadin’sor, de sjoefa losjes om de nek, waren ze behalve hun grote riemmessen ongewapend, maar ook zonder wapen, alleen met handen en voeten, was een Aiel nauwelijks weerloos.

De Cairhienin negeerden hen, maar de Tyreners keken openlijk spottend en snoven overdreven aan hun reukdoosjes en geurige doekjes. Tyr had slechts de Steen aan de Aiel verloren – volgens hen met hulp van de Herrezen Draak of anders van Aes Sedai – maar Cairhien was tweemaal volkomen geplunderd, tweemaal verslagen en vernederd. Afgezien van Han negeerden de Aiel hen allen. Han met zijn witte haren en gezicht als gerimpeld leer keek woest en moordlustig rond. Op zijn best was hij snel geprikkeld en het hielp niet zo erg dat sommige Tyreners even lang waren als hij. Han was voor een Aiel klein – dus langer dan een gemiddelde natlander – en had even lange tenen als Enaila. Bovendien vonden de Aiel de ‘boomdoders’ natuurlijk verachtelijk. Dat was een van hun namen voor de Cairhienin die ze erger vonden dan elke andere natlander. De andere naam die ze gebruikten was ‘eedbreker’.

‘De Illianers,’ merkte Rhand vastbesloten op, en hij streek de kaart glad. Hij gebruikte de Drakenstaf om het ene eind plat te houden en een inktpot in een gouden houder met een erbij passende zandstrooier voor de andere kant. Hij had geen behoefte aan een onderlinge slachtpartij van deze mannen. Hij dacht niet dat ze het zouden doen – tenminste niet zolang hij hier was. Aan het slot van speelmansverhalen vertrouwden bondgenoten elkaar, mochten ze elkaar zelfs, maar hij betwijfelde of deze mannen dat ooit zouden doen. De heuvelige Vlakten van Maredo liepen nog ver in Illian door, waarna ze overgingen in een bosrijk heuvelgebied op ruime afstand van de Manetherendrelle en de Shal-rivier die ervan aftakte. Vijf met inkt getrokken kruisen op een onderlinge afstand van tien span gaven de oostelijke rand van de heuvels aan, de Doirlon-heuvels. Rhand zette zijn vinger op het middelste kruis. ‘Jullie weten zeker dat Sammael geen nieuwe kampementen heeft opgetrokken?’ Een kleine grijns op Weiramons gezicht deed hem boos uitvallen: ‘Heer Brend dan, als je dat liever hebt, of de Raad van Negen, of Mattin Stepaneos den Balgar, als je liever de koning zelf hoort. Ze zijn nog net zo?’

‘Onze verkenners zeggen van wel,’ zei Jheran kalm. De man die zo slank was als een dolklemmet en lichtbruin haar vol grijze lokken had, was altijd rustig nu er met Rhands komst een eind was gekomen aan de vierhonderd jaar oude bloedvete met de Goshien. ‘De Sovin Nai en Duadhe Mahdi’in houden nauwlettend de wacht.’ Hij knikte even tevreden, net als Dhearic. Jheran was een Sovin Nai, een Meshand, geweest voor hij stamhoofd werd. Dhearic had behoord tot de Duadhe Mahdi’in, de Waterlopers. ‘Van onze boden horen we binnen vijf dagen of er iets verandert.’

‘Mijn verkenners zeggen dat het zo is,’ zei Weiramon alsof Jheran niet had gesproken, ik zend iedere week een nieuwe troep. Het kost een hele maand voor ze weer terug zijn, maar ik verzeker u dat ik ondanks de afstand heel goed op de hoogte ben.’ De Aielgezichten hadden uit steen gehouwen kunnen zijn. Rhand negeerde de onderstromen. Hij had eerder getracht de kloof tussen Tyreners, Cairhienin en Aiel te dichten, maar zodra hij zich omkeerde, werd die weer verbreed. Hij kon zich beter de moeite besparen.

Wat de kampementen betrof... Hij wist dat het er nog maar vijf waren. Hij had ze bezocht... in zekere zin. Er bestond een... plek die hij wist te betreden, een vreemde verlaten weerspiegeling van de echte wereld en hij was langs de houten palissaden van die geweldige heuvelforten gelopen. Hij kende het antwoord op bijna elke vraag die hij wilde stellen, maar hij was aan het goochelen met plannen binnen plannen, zoals een speelman met vuur speelde. ‘En Sammael voert steeds meer manschappen aan?’ Ditmaal benadrukte hij de naam. De gezichten van de Aiel veranderden niet – als de Verzakers vrij waren, waren ze vrij. De wereld bestond zoals die was, niet zoals je hem graag wilde hebben – maar de anderen wierpen hem hun bekende, snelle bezorgde blikken toe. Ze moesten er vroeg of laat maar aan wennen. Ze moesten het vroeg of laat maar aannemen.