Выбрать главу

‘Laten we dan nu naar Illian gaan,’ zei Jheran. ‘Vergeet die natlanders, Rhand Altor. Er zijn hier zo’n tweehonderdduizend speren bij elkaar. We kunnen de Illianers vernietigen voor Weiramon Saniago en Semaradrid Maravin halverwege zijn.’

Heel even kneep Rhand zijn ogen dicht. Ging iederéén hem nu tegenspreken? Dit waren geen mannen die na een frons van de Herrezen Draak in zouden binden. De Herrezen Draak was een voorspelling van de natlanders; zij volgden Hij die komt met de dageraad, de Car’a’carn, en zoals hij tot vervelens toe had moeten horen, was zelfs de Car’a’carn geen koning. ‘Ik wil jullie woord dat je hier blijft tot Mart beveelt op te trekken. Een belofte van ieder van jullie.’

‘Wij blijven, Rhand Altor.’ Bruans bedrieglijk zachte stem klonk een tikkeltje strak. De instemming van de anderen volgde met hardere stemmen, maar volgde wel.

‘Dit is tijd verknoeien,’ voegde Han eraan toe met een vertrokken mond. ‘Moge ik nooit meer van de schaduw genieten, als het dat niet is.’ Jheran en Erim knikten.

Rhand had niet verwacht dat ze zo gemakkelijk toe zouden geven. ‘Nu en dan moet je tijd verknoeien om tijd te winnen,’ zei hij, en Han snoof. Donderlopers hadden de zijkanten van de groen gestreepte tent aan de palen omhooggetrokken, zodat de bries de warme schaduwen kon wegblazen. De Aiel leken de hete droge bries verfrissend te vinden. Rhand dacht niet dat hij een druppeltje minder zweette dan buiten in de zon. Hij trok de sjoefa af, terwijl hij zich op de vele tapijtjes zette, met Bruan en de andere stamhoofden tegenover hem. De Speervrouwen voegden hun aantal toe aan de Donderlopers rond de tent. Regelmatig klonken hun gekscheren en gelach tot in de tent door. Ditmaal leek Leiran de overhand te krijgen. De Speervrouwen ratelden tenminste tweemaal met hun speren tegen de schilden. Rhand begreep er bijna niets van. Hij duwde de tobak aan in zijn korte pijp en gaf het geitenleren buideltje door aan de stamhoofden – hij had een klein vaatje met goed Tweewaterblad in Caemlin aangetroffen. Hij geleidde vuur in zijn pijp terwijl de anderen een Donderloper een brandend takje uit een kookvuur lieten halen. Toen allen aangestoken waren, maakten ze zich op voor het gesprek, tevreden aan hun pijp trekkend. Het gesprek duurde even lang als zijn gesprek met de heren, niet omdat er veel te zeggen viel, maar omdat Rhand zojuist alleen met de natlanders had gepraat. Aiel waren heel lichtgeraakt over eer. Hun leven werd beheerst door ji’e’toh, eer en plicht, en kende regels die even ingewikkeld en vreemd waren als hun grapjes. Ze spraken over de Aiel die nog onderweg waren van Cairhien, over wanneer Mart zou aankomen en of ze iets aan de Shaido’s moesten doen, zo er iets moest gebeuren. Ze spraken over jacht, vrouwen en of brandewijn even goed was als oosquai, en over grapjes. Uiteindelijk stak zelfs de geduldige Bruan zijn handen omhoog en gaf het op om de Aielgrapjes uit te leggen. Wat was er onder het Licht nou leuk aan een vrouw die haar man per ongeluk doodstak, in welke omstandigheden dan ook? Wat was grappig aan een man die uiteindelijk met de zuster van de door hem gewenste vrouw trouwde? Han snoof en gromde en weigerde te geloven dat Rhand het niet begreep. Hijzelf lachte zo hard over de vrouw die de verkeerde man neerstak, dat hij bijna omrolde. Het enige waar ze het niet over hadden, was de komende strijd tegen Illian. Bij het vertrek stond Rhand met dichtgeknepen ogen naar de zon te kijken die halverwege de horizon was. Han herhaalde de grap over de steekpartij en opnieuw grinnikten de vertrekkende stamhoofden. Terwijl hij zijn pijp op z’n handpalm schoonklopte, stampte hij het kooltje op het zand uit. Hij had nog tijd om naar Caemlin te gaan voor zijn ontmoeting met Bashere, maar hij liep terug de tent in en keek naar de ondergaande zon. Zodra die de einder raakte, brachten Enaila en Somara hem stamppot met schapenvlees. Het bord was zo vol dat twee man ervan konden eten. Er was een rond brood bij en een kan muntthee die voor de koelte in een emmer water was gezet. ‘Je eet niet genoeg,’ zei Somara en ze probeerde zijn haren goed te strijken voor hij het hoofd opzij rukte.

Enaila nam hem op. ‘Als je Aviendha niet ontweek, zou zij ervoor zorgen dat je at.’

‘Hij wint haar aandacht en holt dan van haar vandaan,’ mompelde Somara. ‘Je moet haar aandacht weer trekken. Waarom bied je niet aan haar haar te wassen?’

‘Zo nadrukkelijk hoeft niet,’ zei Enaila ferm. ‘Haar vragen of hij het mag borstelen is voldoende. Hij wil niet vrijmoedig lijken.’ Somara snoof. ‘Ze zal hem niet vrijmoedig vinden, wanneer hij voor haar wegloopt. Je kunt ook te bescheiden zijn, Rhand Altor.’

‘Jullie beseffen toch wel dat jullie niet mijn moeder zijn?’ De twee in cadin’sor geklede vrouwen keken elkaar verward aan. ‘Denk je dat dit weer zo’n natlandergrapje is?’ vroeg Enaila en Somara trok haar schouders op.

‘Ik weet het niet. Zijn ogen lachen niet.’ Ze klopte Rhand op zijn rug. ik weet zeker dat het een goede grap was, maar je moet hem uitleggen.’

Rhand leed in stilte, perste zijn tanden op elkaar, terwijl zij toekeken hoe hij at. Ze keken letterlijk naar iedere hap. Het werd er niet beter op nadat ze met zijn bord weggingen en Sulin bij hem kwam. Sulin gaf hem een lompe, bijna onbehoorlijke aanwijzing over hoe hij Aviendha’s aandacht weer kon winnen. Bij de Aiel was dit het soort gesprek tussen een eerstezuster en een eerstebroeder.

‘In haar ogen moet je redelijk bescheiden zijn,’ vertelde de witharige Speervrouw, ‘maar niet zo bescheiden dat ze jou saai vindt. Vraag haar om in de zweettent je rug te schrapen, maar doe het schuw, met neergeslagen ogen. Als je je uitkleedt om te gaan slapen, doe dat dan dansend, alsof je geniet van het leven, en bied dan je verontschuldigingen aan als je beseft dat zij aanwezig is en schiet zo snel mogelijk onder de dekens. Kun je blozen?’

Heel, heel veel lijden in stilte. De Speervrouwen wisten te veel en niet genoeg.

Toen ze in Caemlin terugkeerden, ruim na zonsondergang, sloop Rhand zijn vertrekken binnen met zijn laarzen in de hand. In het duister zocht hij zich een weg door de voorkamer naar zijn slaapkamer. Zelfs als hij niet had geweren dat Aviendha reeds op haar slaapmat naast de muur zou liggen, zou hij haar aanwezigheid hebben gevoeld. In de stilte van de nacht kon hij haar horen ademen. Voor het eerst leek het hem gelukt zo lang te wachten dat ze in slaap was gevallen. Hij had geprobeerd het te verbieden, maar Aviendha luisterde niet naar hem en de Speervrouwen lachten om zijn ‘verlegenheid en bescheidenheid’. Goede eigenschappen voor een man alleen, beaamden ze, maar je moest het niet te ver doorvoeren.

Hij klom zijn bed in met een gevoel van opluchting dat Aviendha reeds, sliep – en enig ongenoegen dat hij geen licht durfde aan te steken om zich te wassen. Ze keerde zich om op haar slaapmat. Waarschijnlijk was ze al die tijd wakker geweest.

‘Slaap lekker en ontwaak gezond,’ was het enige dat ze zei. Eraan denkend hoe stom het was dat hij zich opeens zo tevreden voelde, omdat een vrouw die hij wilde ontlopen hem welterusten wenste, propte hij het ganzendonskussen goed onder zijn hoofd. Aviendha vond dit waarschijnlijk een prachtige mop. Plagen was onder de Aiel bijna een kunst en hoe meer het bloed onder je nagels vandaan gepest kon worden, hoe beter. De slaap leek te komen en zijn laatste echte gedachte betrof zijn eigen geweldige grap, hoewel alleen hij, Mart en Bashere hem kenden. Sammael had geen enkel gevoel voor humor, maar de enorme moker van zijn wachtende leger in Tyr was de grootste mop die de wereld ooit had gezien. Met enig geluk zou Sammael dood zijn voor de Verzaker wist dat hij erom moest lachen.

5

Een andere dans

De Gouden Hertenbok deed zijn naam bijna volledig eer aan. Gewreven tafels en banken met poten gesneden in roosmotieven stonden verspreid in de grote gelagkamer. Een dienstmeisje in wit schort deed niets anders dan de wit stenen vloer vegen. De wit gepleisterde muren waren net onder de hoge balkenzoldering versierd met blauwe en gouden tierelantijnen. De haarden waren van een goede kwaliteit steen en versierd met een paar naaldtakken. Boven iedere schoorsteenmantel hing een gebeeldhouwde hertenkop, wiens vertakte gewei een wijnbeker vasthield, terwijl op de mantel een grote klok met wat verguldsel stond. Op een kleine verhoging achterin speelde een groepje muzikanten; twee zwetende mannen in hemdsmouwen speelden vol overgave op een fluit, twee tokkelden op de negensnarige hanou, en een vrouw met een rood aangelopen gezicht bewerkte met kleine houten hamers een hakkebord op dunne pootjes. Zo’n tien dienstmeisjes in schorten en blauwe jurken vlogen naar binnen of naar buiten. De meesten zagen er aardig uit, hoewel sommigen net zoveel jaren telden als vrouw Daelvin, de kleine, gezette herbergierster, met haar piekerige grijze haarknot. De herberg stond op het soort plek waar .Mart dol op was; het rook gewoon naar gezelligheid en geld. Hij had de plaats gekozen omdat die bijna midden in de stad lag, maar de andere reden was ook niet slecht. Natuurlijk was niet alles volmaakt in de op een na beste herberg van Maerone. Zo rook de keuken weer naar schapenvlees en knolraap, en naar de onvermijdelijke gekruide gerstensoep, wat zich vermengde met de lucht van stof en paarden buiten. Nou ja, voedsel was een probleem in een stad die uitpuilde van de vluchtelingen en krijgslieden, en met nog meer mensen in kampementen rondom de stad. Op straat klonken mannenstemmen die ruwe marsliedjes bralden, laarzen en paardenhoeven en lieden die de hitte vervloekten. Ook in de gelagkamer was het warm, er stond geen zuchtje wind. Als de vensters open hadden gestaan, zou alles binnen met stof overdekt zijn en er niets aan de hitte veranderd zijn. Maerone was een oven.