Mart grinnikte, zwaaide zijn benen over de bank en hield de beker voor haar op om te vullen. ‘Dank je, Betse,’ zei hij, en ze maakte een knix. Maar toen hij haar vroeg om er eentje voor haarzelf in te schenken en zich bij hem te voegen, zette ze de kan op tafel, sloeg haar armen over elkaar, hield haar hoofd schuin en nam hem van top tot teen op.
‘Ik geloof niet dat vrouw Daelvin dat graag zou zien. Nee, dat denk ik niet. Bent u een edelman? Ze schijnen allemaal voor u op te springen, maar niemand zegt ‘heer’ tegen u. Men buigt zelfs nauwelijks, behalve het gewone volk.’
Marts wenkbrauwen vlogen omhoog. ‘Nee,’ zei hij kortaf, bitser dan hij bedoeld had. ik ben géén heer.’ Rhand mocht mensen laten rondrennen die hem Drakenheer en zo noemden, maar dat was niets voor Mart Cauton. Nee, echt niet. Hij haalde eens diep adem en toonde zijn grijns weer. Sommige vrouwen probeerden een man ietwat uit zijn evenwicht te brengen, maar dat was een dansje waar hij goed in was. ‘Noem me maar gewoon Mart, Betse. Ik weet zeker dat vrouw Daelvin het niet erg vindt, als je bij me komt zitten.’
‘Nou, dat zou ze wél erg vinden. Maar ik neem aan dat ik wel even kan praten. U moet toch bijna een edelman zijn. Waarom draagt u dit in deze hitte?’ Ze boog zich voorover en duwde met een vinger de sjaal naar beneden. Hij had er niet op gelet en de sjaal was wat afgezakt. ‘Wat is dat?’ Ze streek met haar vinger langs de bleke, dikke streep om zijn nek. ‘Heeft iemand geprobeerd u op te hangen? Waarom? U bent geen doortrapte schurk, daar ben u te jong voor.’ Hij ging achteruit en trok de zwarte zijde haastig over zijn litteken, maar Betse liet zich niet tegenhouden. Haar hand dook in de open voorkant van zijn hemd en trok aan het leren koordje waaraan het zegel van de zilveren vossenkop hing. ‘Was het omdat u dit gestolen hebt? Het ziet er kostbaar uit. Is het dat ook?’ Mart rukte het zegel weg en stopte het op de plaats waar het thuishoorde. De vrouw praatte achter elkaar door, zodat Mart er geen woord tussen kon krijgen. Achter zich hoorde hij Nalesean en Daerid gniffelen en zijn gezicht werd donkerder. Hij mocht dan soms geluk hebben bij het gokken, maar bij vrouwen liet het hem vaak in de steek, en daar hadden zij lol in. ‘Nee, als u het gestolen had, had u het niet mogen houden, hè?’ babbelde Betse verder. ‘En als u bijna een edelman bent, moet ik aannemen dat u zich zulke dingen kunt veroorloven. Misschien kwam het doordat u te veel wist. U ziet eruit als een jongeman die veel weet. Of dat denkt.’ Ze glimlachte. Het was zo’n sluw vrouwenglimlachje dat een man het hoofd op hol kan brengen. Het betekende zelden dat ze echt iets wisten, maar ze konden je laten denken dat ze dat wel deden. ‘Hebben ze geprobeerd u te laten hangen omdat ze dachten dat u te veel wist? Of was het omdat u voorgaf een edelman te zijn? Weet u zeker dat u geen edelman bent?’ Daerid en Nalesean lachten nu hardop, en zelfs Talmanes grinnikte, hoewel ze net deden of het om iets anders ging. Naar adem happend voerde Daerid een of ander verhaal op van een man die van een paard viel, maar de flarden die Mart opving waren niet grappig. Maar hij bleef glimlachen. Hij liet zich niet van zijn stuk brengen, al kon ze sneller praten dan hij rennen. Ze was erg mooi, en hij had de laatste paar weken alleen gesproken met mensen als Daerid en erger. Zwetende mannen die soms vergaten zich te scheren en vaak geen kans hadden gehad om te baden. Er parelden zweetdruppeltjes op Betses wangen, maar ze rook zwak naar lavendelzeep. ‘Feitelijk liep ik dat schaafwondje op omdat ik te wéinig wist,’ zei hij luchthartig. Vrouwen leken het altijd prettig te vinden als je littekens onbelangrijk maakte. Het Licht mocht hem bijstaan, hij had er onderhand een hoop. ‘Ik weet nu te veel, en toen wist ik te weinig. Je zou kunnen zeggen dat ik gehangen werd vanwege de kennis.’
Betse schudde haar hoofd en kneep haar lippen samen. ‘Dat klinkt alsof je het gevat bedoelt, Mart. Edellieden spuien dat soort gevatheden de hele tijd, maar je zegt dat je geen edelman bent. Bovendien ben ik een eenvoudige vrouw; spitsvondigheden gaan me boven m’n pet. Ik geloof dat gewone woorden de beste zijn. Aangezien je geen edelman bent, mag je best gewoon praten, anders denkt iemand misschien dat je voor edelman speelt. Geen enkele vrouw vindt een man aardig die voorgeeft iemand anders te zijn. Misschien kun je uitleggen wat je probeerde te vertellen?’
Het kostte hem moeite zijn glimlach vast te houden. Het luchtige woordenspelletje liep heel anders dan hij wenste. Hij wist niet of het nu een dom wicht was, of dat het haar gewoon lukte hem over zijn eigen tong te laten struikelen omdat hij zich zo uitsloofde. Hoe dan ook, ze was nog steeds aantrekkelijk, en ze rook nog steeds naar lavendel, niet naar zweet. Daerid en Nalesean leken zowat te stikken. Talmanes neuriede ‘Een kikker op het ijs’. Nou ja, hij bevond zich op glad ijs, nietwaar? Mart zette zijn beker neer, stond op en boog zich over Betses hand. ‘Ik ben wie ik ben, meer niet, maar jouw gezicht maakt mij sprakeloos.’ Dat veroorzaakte knipperende ogen; wat ze ook beweerden, vrouwen hielden altijd van bloemrijke taal. ‘Wil je dansen?’ Hij wachtte niet op antwoord en leidde haar naar een open stuk vloer dat zich over de hele lengte van de gelagkamer tussen de tafels uitstrekte. Met een beetje geluk zou dansen haar tong wat meer in bedwang houden, en hij had immers vaak geluk. Bovendien had hij nog nooit gehoord dat een vrouw door een dans narrig bleef. Dans met haar en ze zal je veel vergeven; dans goed en ze zal je alles vergeven. Dat was een oud gezegde. Een heel oud gezegde.
Betse aarzelde, beet op haar lip en keek naar vrouw Daelvin, maar de kleine, dikke herbergierster glimlachte slechts en wuifde Betse verder. Ze verschoof zonder resultaat de haartjes die aan haar knot ontsnapten en begon de andere dienstmeisjes weer op te jagen alsof alle tafels bezet waren. Vrouw Daelvin pakte iedere man aan die ze ervan verdacht zich niet netjes te gedragen. Ondanks haar onbewogen verschijning had ze een korte knuppel in haar rok verborgen en ze gebruikte die ook soms, zodat Nalesean haar nog steeds zorgvuldig in het oog hield als ze dichterbij kwam. Maar een gul man die een dansje wilde, wat voor kwaad school daarin? Mart hield Betses handen met gestrekte armen vast. Er was net genoeg ruimte tussen de tafels. De muzikanten begonnen harder te spelen, maar zeker niet beter. ‘Volg me,’ zei hij. ‘De beginpassen zijn eenvoudig.’ Hij begon op de maat van de muziek, boog door de knie, gleed met een zijpas naar rechts met de linkervoet slepend erachteraan. Buigen en een zijpas en een glijpas, de armen uitgestrekt.
Betse had het snel door en was lichtvoetig. Toen ze de muzikanten bereikten, bracht hij haar handen soepel omhoog en draaiden ze zich rug aan rug. Dan buigen en zijpas, ronddraaien met de gezichten naar elkaar, buigen, zijstap en ronddraaien, steeds opnieuw, tot ze weer helemaal bij het begin waren. Ze had dat al even snel onder de knie en glimlachte verrukt naar hem op, wanneer het draaien dat toestond. Ze was echt heel mooi.
‘Nu wat moeilijkers,’ mompelde hij, en hij draaide zodat ze naast elkaar de muzikanten aankeken, de polsen gekruist terwijl ze elkaars handen voor hen vasthielden. De rechterknie op, een beetje uitzwaaien naar links, dan naar voren en naar rechts. De linkerknie op, uitzwaaien naar rechts, dan naar voren en naar links. Betse lachte toen ze nogmaals hun weg naar de muzikanten weefden. In elke ronde werden de passen ingewikkelder, maar hij hoefde het maar één keer voor te doen en ze kon hem volgen met elke draai en zwenking, licht als een veertje in zijn handen. En het mooiste was dat ze geen woord zei. De muziek viel met hem in, met gemiste noten en al, en met de patroondans, en herinneringen zweefden door zijn hoofd terwijl ze over de vloer heen en weer gleden. In zijn herinnering was hij een hoofd groter, met een lange, goudblonde snorrenbaard en blauwe ogen. Hij droeg een jas van ambergele zijde met een rode sjerp eroverheen, en met boordsels van het fijnste Barsijnse kant, en gele saffieren knopen uit Aramaelle op zijn borst. Hij danste met een donkere, schone gezante van de Atha’an Miere, het Zeevolk. Aan de dunne gouden ketting die haar neusring verbond met een van haar vele oorringen, hingen medaillons die aanduidden dat zij de golfvrouwe was van de Shodinclan. Het deerde hem niet hoe machtig zij was; daarover mocht de koning zich zorgen maken, niet een gewone edelman. Ze was licht en mooi in zijn armen, en ze dansten onder de grote kristallen koepel aan het hof van Shaemal, waar de hele wereld de pracht en macht van Coremanda benijdde. Andere herinneringen schoten aan de randen voorbij, en lieten stukjes van de dans in zijn geheugen vonken. De ochtend zou nieuws brengen van steeds woestere Trollok-rooftochten vanuit de Grote Verwording. De volgende maand zou er bericht komen dat Barsine van de Gouden Spitsen verwoest en afgebrand was, en dat horden Trolloks naar het zuiden stormden. Zo begon wat later de Trollok-oorlogen zou worden genoemd, hoewel niemand in het begin die naam gebruikte. Het betekende ruim driehonderd jaar van bijna ononderbroken strijd, bloed, vuur en vernietiging, voordat de Trolloks werden teruggedreven en de Gruwheren verjaagd. Het zou de val veroorzaken van Coremanda met alle pracht en macht, van Essenia met de wijsgeren en beroemde leerzetels, van Manetheren en Eharon. Uit alle Tien Naties, ook die zelfs in het uur van de overwinning nog volkomen werden verwoest, zouden andere landen oprijzen, landen die zich de Tien Naties slechts herinnerden als mythen van een gelukkiger tijd. Maar dat lag nog in het verschiet, en hij verdreef die herinneringen met het plezier van deze avond, waarop hij de patroondans met... Hij knipperde met zijn ogen, in de war gebracht door het zonlicht dat door de vensters stroomde en het mooie, bezwete gezicht dat verrukt naar hem opkeek. Bijna struikelde hij over zijn voeten bij een ingewikkelde pas en raakte die van Betse terwijl ze over de vloer wervelden, maar hij wist zich te herstellen voordat hij haar liet vallen; de passen kwamen als vanzelf. Deze dans hoorde evenzeer bij hem als die geleende of gestolen herinneringen, maar werd zo naadloos verweven met wat hij werkelijk beleefd had, dat hij het verschil niet meer wist tenzij hij er goed over nadacht. Allemaal van hem, vulling van de gaten in zijn eigen geheugen; het was alsof hij al die levens ook geleefd had.