Hij had haar de waarheid verteld over dat litteken om zijn nek. Gehangen vanwege kennis, vanwege het ontbreken van kennis. Tweemaal was hij als een dolle stier een ter’angreaal ingestapt, als een dorpsgek die dacht dat het even makkelijk was als een wandeltochtje over de wei. Nou ja, bijna zo makkelijk. De gevolgen hadden zijn wantrouwen in alles wat met de Ene Kracht te maken had slechts versterkt. De eerste keer was hem verteld dat hij voorbestemd was om te sterven en weer te leven, plus andere zaken waarvan hij niet wilde horen. Die hadden hem wel op het pad gezet naar zijn tweede tocht door een ter’angreaal, wat uiteindelijk leidde tot een touw om zijn nek. Een reeks passen, elke stap omwille van een goede reden of zuivere noodzaak, elk ervan had toen zo redelijk geleken, en elk ervan had naar zaken geleid die hij zich nimmer had kunnen voorstellen. Hij scheen zichzelf altijd in zo’n soort dans te verstrikken. Hij was zeker dood geweest, als Rhand hem niet had losgesneden en tot leven had gebracht. Voor de honderdste keer nam hij zich iets vast en zeker voor. Van nu af aan zou hij uitkijken waar hij zijn voeten zou neerzetten. Niet meer ergens inspringen zonder over de gevolgen na te denken. Het was waar dat hij die dag meer dan dat litteken had verworven. Zoals die zilveren vossenkop, waarvan het ene oog zo gevormd was dat het leek op het oude teken van de Aes Sedai. Soms lachte hij zo hard om dat zegel dat zijn ribben pijn deden. Hij vertrouwde geen enkele Aes Sedai, dus baadde hij en sliep hij zelfs met dat ding om zijn nek. De wereld was een rare plaats – gewoonlijk erg raar en erg vreemd. Hij had er ook echte kennis door verworven, al was die door hem niet gewenst. In zijn hoofd lagen nu gedeelten van het leven van andere mensen opgeslagen, duizenden levens, soms slechts van korte perioden, soms van hele jaren, maar gerafeld. Herinneringen aan vorstenhoven en veldslagen, die meer dan duizend jaar teruggingen, van lang vóór de Trollok-oorlogen tot aan de laatste slag die tot Artur Haviksvleugels opkomst leidde. Hij bezat die allemaal, gewild of ongewild. Nalesean, Daerid en Talmanes klapten op de muziek, net als de andere mannen die verspreid om de tafels zaten. Mannen van de Bond van de Rode Hand die hun aanvoerder aanspoorden in zijn dans. Licht, de naam deed Mart inwendig ineenkrimpen. Die had een roemruchte groep helden aangeduid, die gesneuveld waren bij hun poging Manetheren te redden. En geen enkele man die nu de banier van de Bond volgde, dacht dat hij ook in de legenden terecht zou komen. Zelfs vrouw Daelvin klapte, en de andere dienstmeisjes stonden werkloos toe te kijken.
De mannen volgden Mart vanwege de herinneringen van anderen in zijn hoofd, al wisten zij dat niet. Door de herinneringen aan meer veldslagen en krijgstochten dan honderd man beleefd kon hebben. Of hij aan de winnende of verliezende kant had gestaan, maakte niet uit; hij herinnerde zich hoe die veldslagen waren gewonnen of verloren, en met enig nadenken kon die kennis worden toegepast voor een overwinning van de Bond. Tot nu toe, tenminste. Als hij geen manier kon bedenken om de strijd te vermijden.
Meer dan eens had hij gewenst dat die flarden van anderen uit zijn hoofd zouden verdwijnen. Zonder hen zou hij niet zijn wat hij nu was: de bevelhebber van een leger van bijna zesduizend krijgslieden, waarbij zich elke dag meer mannen aansloten. Hij stond op het punt hen naar het zuiden te voeren en het bevel op zich te nemen van die vervloekte inval in het land dat beheerst werd door een van die vervloekte Verzakers. Hij was geen held, en wilde dat ook niet zijn. Helden hadden de slechte gewoonte om om zeep gebracht te worden. Als je een held was, leek je op een hond die een bot krijgt toegeworpen zodat die in zijn hoekje niemand voor de voeten loopt, tot je hem weer een bot belooft in ruil voor een nieuwe jacht. En dat gold ook voor krijgslieden.
Aan de andere kant zou hij zonder die herinneringen geen zesduizend krijgslieden om zich heen hebben. Hij zou alleen staan, een ta’veren die met de Herrezen Draak verbonden is en een onbeschermd doelwit vormt dat de Verzakers kenden. Enkele van hen wisten kennelijk veel te veel over Mart Cauton. Moiraine had beweerd dat hij belangrijk was, dat Rhand en Perijn hem allebei nodig hadden om de Laatste Slag te winnen. Als ze gelijk had, zou hij doen wat hij moest doen – hij zou het doen; hij wilde alleen aan de gedachte wennen – maar hij wilde geen vervloekte held worden. Kon hij maar bedenken wat hij met de vervloekte Hoorn van Valere moest doen... In gedachten zei hij een schietgebedje voor Moiraine en hij hoopte dat ze het mis had gehad. Hij en Betse kwamen voor de laatste keer aan de rand van de dansvloer, en toen hij stilstond zakte ze lachend tegen zijn borst aan. ‘O, dat was geweldig. Het voelde of ik in een koninklijk paleis was. Kunnen we het nog een keer doen? Nog eens, ja? Nog een keer?’ Vrouw Daelvin klapte een tijdje verwoed in haar handen en besefte toen dat de andere dienstmeisjes niets deden. Ze snauwde hun wild gebarend wat toe en liet hen als kippen ronddraven.
‘Zegt “Dochter van de Negen Manen” je iets?’ De woorden kwamen er zomaar uit. Het kwam door dat denken aan die ter’angrealen. Waar hij de Dochter van de Negen Manen ook zou vinden – Licht, laat dat alsjeblieft nog een hele tijd duren! dacht hij vurig – waar hij haar ook zou vinden, ze zou geen dienstmeisje in de herberg van een stadje vol vluchtelingen en krijgslieden zijn. Maar toch, wat voor zekerheid had iemand, als het ging om voorspellingen? Het was een voorspelling geweest, min of meer. Hij zou sterven en opnieuw leven. Hij zou de Dochter van de Negen Manen huwen. Hij zou het halve licht van de wereld opgeven om de hele wereld te redden, wat dat ook mocht betekenen. Nou ja, hij was gestorven, zwaaiend aan dat touw. Als dat waar was, moest de rest ook waar zijn. Daar kon je niet onderuit. ‘Dochter van de Negen Manen?’ zei Betse ademloos. Gebrek aan adem bracht haar niet tot zwijgen, is het een herberg? Een taveerne? Niet hier in Maerone, dat weet ik zeker. Misschien aan de andere kant van de rivier, in Aringil? Ik ben nog nooit naar...’