Выбрать главу

‘Wie is Comadrin?’ vroeg Talmanes na een ogenblik, en Mart moest zich even bezinnen voor hij antwoord gaf.

‘Een krijgsheer. Al een hele tijd dood. Ik heb zijn boek eens gelezen.’ Dat herinnerde hij zich tenminste, zelfs meer dan eens; hij betwijfelde of er nu nog ergens een boek van bestond. Hij herinnerde zich trouwens ook dat hij Comadrin zelf ontmoet had, nadat hij een veldslag tegen hem verloren had, zo’n zeshonderd jaar vóór Artur Haviksvleugel. Die herinneringen bleven hem bestoken. Nou ja, hij had die kleine redevoering tenminste niet afgestoken in de Oude Spraak; tegenwoordig slaagde hij er gewoonlijk in dat soort dingen te vermijden. Toen Mart de bereden verkenners voor zich over de golvende riviervlakte zag verspreiden, ontspande hij zich. Zijn aandeel was volgens plan begonnen. Een haastig vertrek na kort beraad, alsof hij probeerde naar het zuiden weg te sluipen, maar zichtbaar genoeg om er zeker van te zijn dat het werd opgemerkt. Dit samenspel liet hem een dwaas lijken, en dat was ook de opzet. Het was een goed idee om de Bond te leren zich snel te verplaatsen – dat kon je buiten het vechten houden – maar hun vordering zou zeker vanuit de rivier worden opgemerkt, zo niet van elders. Hij zocht de lucht af; geen raven of kraaien, maar dat betekende niet veel. Ook geen duiven. Maar als er vanochtend geen uit Maerone was weggevlogen, was hij bereid zijn zadel op te eten.

Over hoogstens een paar dagen zou Sammael vernemen dat de Bond er haastig aan kwam, en het bericht dat Rhand in Tyr liet verspreiden, zou duidelijk maken dat Marts aankomst het teken was van een spoedige inval in Illian. Hoe snel de Bond ook zou zijn, het zou hun nog steeds ruim een maand kosten voor ze Tyr bereikten. Met wat geluk zou Sammael gekraakt zijn als een luis tussen twee rotsen voordat Mart nog zelfs maar op honderd span van de man zou zijn. Sammael kon alles op hem af zien komen – bijna alles – maar het zou een andere dans zijn dan hij verwachtte. Anders dan iedereen verwachtte, behalve Rhand, Mart en Bashere. Dat was het echte plan. Mart merkte dat hij zowaar zat te fluiten. Eindelijk verliep alles eens op de manier die hij verwachtte.

6

Geweven Schaduwdraden

Voorzichtig stapte Sammael over de bloemrijke zijden vloerkleden. Hij liet de poort open voor het geval hij zich terug moest trekken, en klampte zich stevig vast aan saidin. Gewoonlijk weigerde hij ontmoetingen, behalve in niemandsland of op eigen gebied, maar hij kwam nu al voor de tweede keer. Een kwestie van noodzaak. Hij vertrouwde nooit iemand, en zeker niet nu hij brokstukken had opgevangen van wat er uitgewisseld was tussen Demandred en de drie vrouwen. Graendal had hem slechts voldoende verteld om er enig voordeel uit te halen, voor haarzelf. Dat begreep hij heel goed; hij had ook eigen plannen waarvan de andere Uitverkorenen niets wisten. Er kon slechts één Nae’blis zijn, en die prijs was evenveel waard als onsterfelijkheid. Hij stond op een uitgestrekte verhoging die aan één kant was begrensd door een marmeren balustrade. Er stonden vergulde en ivoren tafels en zetels, waarvan sommige met nogal stuitend bewerkte bijzonderheden. Ze waren zo gerangschikt dat ze de rest van de lange zuilenzaal beheersten, een zaal die tien voet lager lag. Er liepen geen trappen naar beneden; het was een enorm, uitzinnig verzonken toneel voor vermaak. Er vonkte zonlicht door de hoge ramen, waar het gekleurde glas het in ingewikkelde patronen ving. Niets van de verzengende hitte drong hier door; de lucht was koel hoewel hij dat nauwelijks opmerkte. Net als hijzelf had Graendal daar evenmin behoefte aan, maar natuurlijk zorgde ze er toch voor. Het viel nog mee dat ze het net niet over het hele paleis had uitgestrekt.

Sinds zijn laatste bezoek was er iets veranderd in de zaal zelf, maar hij zag niet precies wat. In het midden van de zaal bevonden zich drie uitgestrekte bekkens, elk met een fontein – soepele vormen, in steen gevangen beweging – die het water bijna tot de bewerkte marmeren ribben van het tongewelf spoot. In de bekkens speelden mannen en vrouwen, gekleed in miniem satijn of minder. Anderen, met iets meer kleding aan, traden op aan de rand; tuimelaars en goochelaars, dansers in verschillende stijlen en muzikanten die fluiten, hoorns, trommels en alle mogelijke snaarinstrumenten bespeelden. Ze waren van elke grootte, elke soort huidskleur, ogen of haren, en ieder van hen was volmaakter dan de vorige. Het was allemaal bedoeld om de mensen op de verhoging te vermaken. Het was dwaasheid. Een verspilling van tijd en kracht. Zo door en door Graendal.

Toen hij de verhoging betrad was er niemand, maar met saidin die hem vervulde, kon hij Graendals zoete reukwater ruiken, dat leek op een briesje uit een bloementuin. Hij had allang haar muiltjes over de tapijten horen glijden, voor ze achter hem vroeg: ‘Zijn mijn speeltjes niet prachtig?’

Ze kwam naast hem aan de balustrade staan en glimlachte naar de vertoning beneden hen. Haar Domani-gewaad kleefde aan haar lichaam en liet weinig te raden over. Zoals gewoonlijk droeg ze aan elke vinger een ring met een andere steen, vier of vijf met juwelen bezaaide armbanden aan iedere pols en een brede ketting van enorme saffieren over de hoge hals van haar gewaad. Hij wist niet veel van dit soort zaken, maar hij vermoedde dat het uren had gekost om die zonnegouden krullen tot op haar schouders te kappen, en om de maan-druppels erin te strooien; schijnbaar achteloos, maar iets wees op grote zorgvuldigheid.

Sammael verbaasde zich soms over haar. Hij had haar pas ontmoet nadat hij besloten had om een verloren zaak op te geven en de Grote Heer te volgen. Maar iedereen kende haar, beroemd en geëerd, een vrouw van onthechting, die lieden met een verwarde geest behandelde welke niet door Heling genezen konden worden. Bij hun eerste ontmoeting, na haar eerste belofte aan de Grote Heer, was elk spoor van de sobere weldoenster verdwenen, alsof ze met opzet het tegenovergestelde was geworden van alles wat ze voordien was geweest. Oppervlakkig bezien leek ze zich slechts te bekommeren om haar eigen genot, waarachter ze haar verlangen verborg om iedereen met macht te vernederen. Ze verborg haar eigen machtshonger, zodat die zelden openlijk merkbaar was. Graendal was altijd erg goed geweest in het openlijk verbergen van zaken. Hij dacht dat hij haar beter kende dan de andere Uitverkorenen, want zij had hem bij zijn onderwerping in Shayol Ghul begeleid, maar zelfs hij kende niet haar diepere lagen. Ze had evenveel schaduwen als een jegal schubben had, en ze glipte als de bliksem van de ene naar de ander. Toen was zij de meesteres geweest en hij de beginner, hoeveel hij ook als krijgsheer had bereikt. Die toestand was nu veranderd.

Geen van de baders of spelers keek op, maar bij haar verschijnen werden ze nog beweeglijker en zo mogelijk nog sierlijker, in een poging zich op hun mooist voor te stellen. Zij bestonden om haar te plezieren. Daar zorgde Graendal wel voor.

Ze gebaarde naar vier evenwichtskunstenaars, een donkerharige man die drie slanke vrouwen ondersteunde. Hun koperkleurige huid glom van de olie. ‘Dat zijn mijn lievelingen. Ramsid is de broeder van de Domaanse koning. De vrouw die op zijn schouders staat is Ramsids vrouw; de andere twee zijn de jongste zuster en de oudste dochter van de koning. Vind je het niet opmerkelijk wat mensen na een juiste aanmoediging kunnen leren? Denk eens aan al die verspilde gaven.’ Dat was een van haar geliefde denkbeelden. Een plaats voor ieder, en ieder op de juiste plaats, voor hen gekozen op grond van hun gaven en de behoeften van de maatschappij. Al waren die behoeften altijd dezelfde als haar eigen verlangens. De hele zaak verveelde Sammael; als haar regels op hem waren toegepast, zou hij nog steeds op de plek staan waar hij was begonnen.