Выбрать главу

Ze strekte zich uit op het krappe bed en geleidde even om de kaars te doven. Ze wapperde met haar nachthemd om wat koelte te krijgen. Nou ja, om de lucht wat in beweging te brengen, ik wou dat Egwene beter was. Ik ben het zat alleen de kruimels te krijgen die Sheriam en de anderen ons toegooien. Ik wil weten wat er gebeurt!’ Ze besefte dat ze een gevaarlijk onderwerp aansneed. Anderhalve maand geleden was Egwene gewond geraakt in Cairhien, op de dag dat Moiraine en Lanfir gestorven waren, en Lan was weggereden. ‘De Wijzen zeggen dat ze beter wordt,’ murmelde Nynaeve slaperig in het donker. Eindelijk klonk het eens niét als een inleiding op Lan. ‘Dat zeggen Sheriam en haar kringetje tenminste, en ze hebben geen reden om te liegen, zelfs al zouden ze kunnen.’

‘Nou, ik zou morgenavond graag over Sheriams schouder meekijken.’

‘Dan kun je net zo goed...’ Nynaeve zweeg en gaapte. ‘Dan kun je net zo goed wensen dat de Zaal jou tot Amyrlin kiest, als je toch bezig bent. Die wens kun je krijgen. Tegen de tijd dat ze iemand gekozen hebben, hebben we allebei genoeg grijze haren voor die baan.’ Elayne wilde iets terugzeggen, maar door de ander veranderde dat ook in een geeuw. Nynaeve begon te snurken, niet luid, maar hardnekkig en vasthoudend. Elaynes ogen vielen niet dicht, onwillekeurig bleven zich gedachten vormen.

De Zaal was zeker traag; de Gezetenen kwamen op sommige dagen heel kort bij elkaar en vaak helemaal niet. Als je er een aansprak, zou je denken dat ze helemaal geen haast hadden, hoewel de Gezetenen voor de zes Ajahs – er waren uiteraard geen Roden in Salidar – de andere Aes Sedai niet vertelden wat ze bij een zitting bespraken, laat staan een Aanvaarde. Er was zeker reden voor spoed. Hun bedoelingen konden geheim blijven, maar hun samenkomsten zeker niet. Elaida en de Toren lieten hen niet eeuwig met rust. Bovendien bevonden de Witmantels zich nog steeds een paar span verder in Amadicia, en sprongen overal geruchten op over de draakgezworenen, ook hier midden in Altara. Het Licht mocht weten wat de draakgezworenen in hun schild voerden als Rhand hen niet kon beheersen. De Profeet was een goed voorbeeld – liever gezegd: een vreselijk voorbeeld. Oproer, huizen en boerderijen in brand, mensen omgebracht omdat ze niet geestdriftig genoeg steun betuigden aan de Herrezen Draak. Het snurken van Nynaeve klonk als een op enige afstand scheurend laken. Een tweede geeuw liet Elaynes kaken kraken; ze draaide zich op haar zij en vleide haar hoofd op het dunne kussen. Redenen om je te haasten. Sammael zat in Illian, en van hier was het maar een paar honderd span tot aan de Uliaanse grens; hij zat veel te dichtbij voor een Verzaker. Het Licht mocht weten waar de andere Verzakers zaten, of wat ze uitbroedden, want natuurlijk waren die bezorgd over Rhand. Hij was uiteraard geen gevaar, dat zou hij nooit zijn. Maar hij was wel de sleutel tot alles. De wereld voegde zich nu naar hem. Ze ging hem op de een of andere manier binden. Min. Zij en het gezantschap waren nu halverwege Caemlin. Sneeuw kon hen niet ophouden. Nog een maand voordat ze zouden aankomen. Niet dat ze erom gaf dat Min naar Rhand ging. Waar dacht de Zaal aan? De slaap overwon en ze gleed weg...

... en vond zichzelf in de hoofdstraat van een stil Salidar in het nachtelijk duister met een krimpende maan. Ze kon alles heel duidelijk onderscheiden, meer dan in echt maanlicht. In de Dromenwereld was er altijd het gevoel van licht, van overal en van nergens, alsof de duisternis zelf een soort donkere gloed had. Maar dromen waren ook zo, en dit was een droom. Misschien wel een gewone. Dit dorp was een afspiegeling van het echte Salidar, maar het was een vreemde afspiegeling, meer nog dan de nacht ervan maakte. Elk venster was donker en er hing een drukkend leeg gevoel, alsof er niemand woonde. Natuurlijk woonde er hier ook niemand. De neuzelige kreet van een nachtvogel werd beantwoord door een andere, vervolgens een derde. Iets maakte een vaag ritselend geluid terwijl het wegrende in het vreemde halflicht, maar de stallen zouden leeg zijn, net als de weiden buiten het dorp en de velden met de schapen en het vee. Er zouden meer dan genoeg wilde beesten zijn, maar niet één huisdier. Tussen de ene en de andere blik veranderden er kleinigheden. De huizen met de rieten daken bleven hetzelfde, maar een waterton kon ergens staan en zomaar ineens verdwenen zijn. Een open deur was plotseling dicht. Hoe korter iets in de echte wereld bestond, hoe sneller hier de plaats of de vorm ervan veranderde en hoe zwakker de afspiegeling was. Soms flikkerde er wat beweging in de donkere straat, iemand die verscheen en na enkele stappen weer verdween, of zelfs over de grond zweefde alsof de gestalte vloog. Veel mensen raakten in hun dromen Tel’aran’rhiod aan, maar slechts kort. Dat was maar goed ook. Een andere eigenschap van de Dromenwereld was dat alles wat je hier overkwam, nog steeds even echt was bij het ontwaken. Als je hier stierf, werd je niet meer wakker. Een vreemde afspiegeling. Slechts de hitte was hetzelfde.

Daar stond Nynaeve, gekleed in het witte gewaad van een Aanvaarde, met de gestreepte zoom, ongeduldig naast Siuan en Leane te wachten. Ze droeg ook de zilveren armband, hoewel de werking niet van hier tot de wakkere wereld reikte. De armband bond Moghedien nog steeds, maar Nynaeve kon er buiten haar eigen lichaam niets mee voelen. Leane rees vorstelijk slank op, hoewel het bijna doorzichtige Domani-gewaad van dunne zijde aan haar sierlijke schoonheid afbreuk deed. De kleur veranderde steeds; die dingen gebeurden hier, tot je geleerd had wat je hier kon doen. Siuan was er beter in. Ze droeg een eenvoudig gewaad van blauwe zijde, met een fraaie halslijn die juist laag genoeg was om de vervormde ring aan een ketting te tonen. Soms verscheen er kantopsmuk op het gewaad en veranderde de ketting van een gewoon zilveren sieraad in een buitengewoon ornament met in goud gevatte robijnen, vuurdruppels of smaragden en met bijpassende oorringen. En dan veranderde het weer in een gewone ketting. De ring om Siuans nek was de oorspronkelijke; ze verscheen net zo duidelijk als de huizen om haar heen. Elayne zag zichzelf net zo helder, maar wist dat ze er voor de anderen ietwat mistig uitzag, net als Nynaeve en Leane. Je meende er bijna het maanlicht doorheen te zien. Dat gebeurde wanneer je namaak gebruikte. Ze kon de Ware Bron voelen maar de aanwezigheid van saidar was onbeduidend; als ze probeerde te geleiden zou dat ook maar half werken. Met Siuans ring zou dat niet het geval zijn, maar dat was de prijs als je geheimen had die een ander kende en die je niet openbaar wilde maken. Siuan vertrouwde meer op de oorspronkelijke ring dan Elaynes nabootsingen, en dus droeg ze die – soms ook Leane – terwijl Elayne en Nynaeve, die saidar konden gebruiken, het met namaak moesten doen. ‘Waar zijn ze?’ wilde Siuan weten. Haar halslijn daalde en rees. De jurk was nu groen en de ketting een snoer grote maanstenen. ‘Het is al erg genoeg dat ze een roeiriem in mijn werk steken en roeien zoals het hun bevalt. Nu laten ze ons ook nog wachten.’ ik weet niet waarom je zo van streek bent dat zij komen,’ zei Leane. ‘Je schept genoegen in hun fouten. Ze kennen niet eens de helft van wat ze denken te weten.’ Even kwam haar gewaad gevaarlijk dicht bij doorzichtigheid; een strak halssnoer van grote parels verscheen om haar nek en verdween weer. Ze merkte het niet. Ze had nog minder ervaring dan Siuan.