Siuan was er in gescheurde kleren en leek bont en blauw. De Aes Sedai waren nevelige gestalten die op het punt van instorting stonden. Carlinya was er nog het best aan toe. Ze stond met grote ogen rillend aan haar donkere haren te voelen die kroezig op een paar duim boven haar hoofd eindigden. Sheriam en Anaiya leken huilende hoopjes vodden. Mijrelle zat in elkaar gehurkt, lijkbleek, naakt en vol lange rode schrammen en met opgezette huid. Morvrin kreunde bij elke beweging en bewoog onnatuurlijk, alsof haar gewrichten niet goed werkten. Beonins gewaad leek aan flarden te zijn geklauwd, en ze keek zuchtend op haar knieën, met grotere ogen dan ooit, voor zich uit, zich vasthoudend aan de muur om niet om te vallen.
Opeens besefte Elayne dat haar eigen gewaad en ondergoed los aan haar schouders hingen, van voren recht opengesneden. Een jager die een hertenkarkas vilde. Ze beefde zo hevig dat ze bijna viel. Alles herstellen was simpel, een kwestie van denken, maar ze wist niet zeker hoe lang het zou duren voor haar herinneringen waren hersteld. ‘We moeten terug,’ zei Morvrin, en ze knielde onhandig tussen Sheriam en Anaiya neer. Ondanks haar stijfheid en kreunen klonk ze even zeker als anders. ‘Er dient enige Heling te worden verricht en niemand hier kan dat in deze toestand aan.’
‘Ja.’ Carlinya voelde weer aan haar korte haren. ‘Ja, het is beter als we naar Salidar terugkeren.’ Haar stem was een onvaste nabootsing van haar gebruikelijke koelheid.
‘Ik blijf nog even, als niemand er bezwaar tegen heeft,’ zei Siuan. Ze stelde het nogal bescheiden voor, wat slecht bij haar paste. Haar kleren waren weer goed, maar de zere plekken bleven. ‘Wellicht steek ik nog iets nuttigs op. Ik heb alleen last van wat bulten en ben bij een val in een boot weleens erger gewond geraakt.’
‘Het lijkt er meer op of er een boot op jou is gevallen,’ merkte Morvrin op, ‘maar het is jouw keus.’
‘Ik blijf ook,’ zei Elayne. ik kan Siuan helpen en heb helemaal niets.’ Steeds wanneer ze slikte, voelde ze de snee in haar hals. ik heb geen hulp nodig,’ antwoordde Siuan terwijl Morvrin met nog strakkere stem opmerkte: ‘Je hebt je hoofd er vannacht goed bijgehouden, kind. Bederf het nu niet en kom met ons mee.’ Elayne knikte mopperig. Tegenstribbelen zou haar alleen met haar armen in het zeepsop brengen. Je zou bijna denken dat de Bruine zuster hier de lerares was en Elayne de leerlinge. Ze dachten waarschijnlijk dat ze op dezelfde manier als de anderen erin was gevallen. ‘Denk eraan, je kunt recht uit je droom in je eigen lichaam stappen. Je hoeft niet eerst naar Salidar.’ Ze kon niet zien of ze haar hadden gehoord. Morvrin had zich na haar knikje al omgedraaid. ‘Voorzichtig, Sheriam,’ zei de stevige vrouw kalmerend. ‘We zijn in een paar tellen terug in Salidar. Voorzichtig, Anaiya.’ Sheriam huilde gelukkig niet meer, hoewel ze nog steeds pijnlijk kreunde. ‘Carlinya, kun jij Mijrelle helpen? Ben je klaar, Beonin? Beonin?’ De Grijze zuster keek op en staarde Morvrin even aan voor ze knikte. De zes Aes Sedai verdwenen.
Met een laatste blik op Siuan volgde Elayne een tel later, maar ze ging niet naar Salidar. Waarschijnlijk zou iemand pas later de schram op haar hals komen helen, als ze die tenminste hadden gezien. Voorlopig zouden ze druk bezig zijn met de zes Aes Sedai die er bij het ontwaken zouden uitzien alsof ze door een vleesmolen waren gehaald. Elayne had dus even tijd en een andere bestemming in gedachten. De grote zaal in het paleis van haar moeder in Caemlin doemde niet gemakkelijk rond haar op. Ze voelde iets van weerstand voor ze op de rood-witte tegels stond onder het hoge tongewelf tussen de rijen dikke witte pilaren. Opnieuw leek het licht overal en nergens vandaan te komen. De enorme vensters boven haar hoofd met de afbeeldingen van de Witte Leeuw van Andor, afgewisseld met de eerste koninginnen van het rijk en taferelen van grote Andoraanse overwinningen, waren onduidelijk in het nachtelijk duister.
Onmiddellijk zag ze het verschil met wat ze kende, wat haar komst had bemoeilijkt. Op de verhoging aan het eind van de zaal waar de Leeuwentroon hoorde, stond een indrukwekkende, monsterlijke zetel van fonkelend goud met rode Draken in verguldsel en email, met zonnestenen als ogen. Haar moeders troon was niet uit de ruimte verwijderd, maar rees op een soort verhoging achter het monsterachtige ding op.
Elayne liep langzaam de zaal door en beklom de witmarmeren treden om naar de vergulde troon van de Andoraanse koninginnen te kijken. De Witte Leeuw van Andor in maanstenen in een vlak van robijnen in de rug zou boven het hoofd van haar moeder uitsteken. ‘Wat ben je aan het doen, Rhand Altor?’ fluisterde ze hees. ‘Wat ben je in Lichtsnaam aan het doen?’
Ze was verschrikkelijk bang dat hij de zaken verpestte, nu zij er niet was om hem tussen de valkuilen door te leiden. Hij had weliswaar de Tyreners heel goed aangepakt en blijkbaar ook de Cairhienin, maar haar volk was anders; haar volk was eerlijk, recht door zee en had een afkeer van leiding of dwang. Wat in Tyr of in Cairhien werkte, kon hier in zijn gezicht ontploffen als het vuurfeest van een Vuurwerker. Kon ze maar bij hem zijn. Kon ze hem maar waarschuwen voor dat gezantschap van de Toren. Elaida moest een kunstje in haar mouw hebben verborgen dat hem zou pakken wanneer hij dat het minst verwachtte. Zou hij slim genoeg zijn om het te doorzien? Eigenlijk had ze geen enkel idee van de opdracht aan het gezantschap uit Salidar. Ondanks al Siuans pogingen leken de meeste Aes Sedai in Salidar nog steeds innerlijk verdeeld te zijn over Rhand Altor. Hij was de Herrezen Draak, de voorspelde redder van de mensheid, maar hij was ook een. geleider, gedoemd tot krankzinnigheid, dood en verwoesting. Zorg voor hem, Min, dacht ze. Wees zo snel mogelijk bij hem en zorg voor hem.
Er schoot een steek van jaloezie door haar heen omdat Min er kon zijn om te doen wat zij wilde doen. Misschien moest ze hem delen, maar ze zou zéker een deel van hem voor zichzelf hebben. Ze ging hem echt binden als haar zwaardhand, hoe moeilijk dat ook zou zijn. ‘Het zal gedaan worden.’ Ze strekte haar hand naar de Leeuwentroon om te zweren zoals koninginnen van Andor al sinds de vroegste tijden hadden gezworen. ‘Het zal gedaan worden.’
Ze had geen tijd meer. Een Aes Sedai zou haar in Salidar komen wekken om dat zielige krasje in haar hals te helen. Zuchtend stapte ze uit de droom.
Demandred stapte achter een pilaar in de grote zaal vandaan en keek van de twee tronen naar de plek waar het meisje was verdwenen. Elayne Trakand, tenzij hij er volkomen naast zat, en ze gebruikte aan haar vaagheid te zien een minderwaardige ter’angreaal, een voor beginnende leerlingen. Hij zou er veel om gegeven hebben als hij haar gedachten had gekend, maar de woorden en haar gezicht waren al veelzeggend. Ze was niet blij met wat Altor hier uitspookte, helemaal niet blij, en ze was van plan er iets aan te doen. Een vastberaden jonge vrouw, vermoedde hij. In ieder geval weer een draadje in het net om aan te trekken, hoe zwak het misschien ook was.
‘Laat de Heer van de Chaos heersen,’ zei hij tegen de tronen, en hij had graag geweten waarom dat zo moest zijn. Hij opende een doorgang om Tel’aran’rhiod te verlaten.
8
De storm steekt op
De volgende ochtend werd Nynaeve bij het krieken van de dag wakker. Ze voelde zich landerig en had het gevoel dat er slecht weer op komst was, maar een blik uit het venster liet geen wolkje in de nog grijze lucht zien. De dag beloofde weer een oven te worden. Haar ondergoed was vochtig van het zweet en gekreukeld van het woelen. Ooit had ze vertrouwd op haar kunde om naar de wind te luisteren, maar die scheen na Tweewater volkomen in de war te zijn. Wellicht had de kunde haar geheel in de steek gelaten.