Terwijl Omerna alles geloofde, geloofde Balwer niets, misschien niet eens in Duistervrienden of de Duistere zelf. Balwer geloofde alleen in het gluren over andermans schouders, in het gespitst luisteren naar gefluister en in het blootleggen van ieders geheimen. Hij zou natuurlijk elke meester even goed gediend hebben als Nial; des te beter. Wat Balwer te weten kwam, was nooit vertroebeld door wat volgens hém waar was, of door wat hij wilde dat waar was. Hij nam niets zomaar aan en slaagde er altijd in de waarheid bloot te leggen. ‘Het is niet meer dan ik van Illian verwachtte, Balwer, maar zelfs hij kan worden overgehaald.’ Hij móést worden overgehaald. Het hoefde nog niet te laat te zijn. is er nog enig fris nieuws uit de Grenslanden?’
‘Nog niet, heer. Maar Davram Bashere is in Caemlin. Met dertigduizend lichte ruiters, zegt mijn tipgever; maar ik denk niet meer dan de helft daarvan. Hij zou Saldea niet te veel willen verzwakken, hoe rustig het in de Verwording ook is, zelfs al zou Tenobia hem bevelen het te doen.’
Nial gromde. Zijn linkerooghoek trilde. Hij gleed met een vinger over de schets in de map; het werd verondersteld een goede gelijkenis van Altor te zijn. Bashere in Caemlin; een goede reden voor Tenobia om zich op het platteland voor zijn gezant te verstoppen. Er was geen goed nieuws uit de Grenslanden, wat Omerna ook dacht. De ‘kleine’ opstanden waar Omerna verslag over uitbracht, waren klein, maar niet het soort opstanden volgens zijn ideeën. Langs de grens met de Verwording twistten mensen die Altor een valse Draak noemden met zij die hem zagen als de Herrezen Draak. Omdat Grenslanders waren wat ze waren, vlamden deze twisten soms op tot kleinschalige gevechten. Die waren in Shienar begonnen, omstreeks het tijdstip van de val van de Steen in Tyr. Dat bevestigde de betrokkenheid van de feeksen, als dat al nodig was. Hoe dit alles zou uitvallen was, volgens Balwer, twijfelachtig.
Dat Altor in Caemlin vastzat, was een van de weinige dingen waar Omerna gelijk in had gehad. Maar waarom, met Bashere en de Aiel en de feeksen? Zelfs Balwer kon daar geen antwoord op geven. Wat de reden ook was, het Licht zij ervoor geprezen! Het gepeupel rond de Profeet hield zich weliswaar bezig met geplunder in het noorden van Amadicia, maar zij versterkten hun greep en doodden iedereen of deden allen op de vlucht slaan die weigerden zich voor de Profeet of de Herrezen Draak uit te spreken. Ailrons leger was alleen maar niet verder teruggetrokken, omdat die vervloekte Profeet niet verder optrok. Alliandre en de anderen, die zich volgens Omerna zo graag bij hem wilden aansluiten, treuzelden slechts en hielden zijn gezanten met doorzichtige verontschuldigingen en vertragingen op afstand. Hij vermoedde dat ze evenmin als hij wisten in welke richting ze zouden springen.
Op het oog leek alles op dit ogenblik Altors kant op te gaan, behalve wat hem vasthield in Caemlin, maar Nial was altijd op zijn gevaarlijkst als hij in aantal werd overtroffen en met zijn rug tegen de muur stond.
Als hij de geruchten mocht geloven, deed Carridin het goed in Altara en Morland, hoewel niet zo snel als Nial het wilde. Tijd was een even grote vijand als Altor of de Toren. Maar zelfs als Carridin het alleen maar bij geruchte goed deed, zou dat genoeg moeten zijn. Misschien was het tijd om de draakgezworenen uit te breiden tot in Andor. Misschien tot in Illian. Als Altors leger in Tyr Mattin Stepaneos al niet het Licht deed zien, dan maakten enkele overvallen boerderijen en dorpen nauwelijks verschil. De omvang van dat leger deed Nial de schrik om het hart slaan; als het maar de helft, of zelfs een kwart was van wat Balwer zei, zou het hem nog steeds doen schrikken. Iets dergelijks was sinds de dagen van Artur Haviksvleugel niet meer gezien. Zo’n leger zou mensen niet afschrikken en voor Nial laten kiezen, maar hen angstig achter de drakenbanier brengen. Als hij nog een jaar langer had gehad, een halfjaar, zou hij het kunnen opnemen tegen dat hele leger van Altor met zijn dwazen, schurken en Aielwilden. Maar alles was natuurlijk nog niet verloren. Alles was nooit verloren, zolang je nog leefde. Tarabon en Arad Doman waren even waardeloos voor Altor en de feeksen als voor hem; twee grote kuilen met schorpioenen. Alleen een dwaas stak daar zijn hand in, in plaats van te wachten tot een of meer schorpioenen elkaar afmaakten. Als Saldea verloren ging, wat hij nog niet wenste te aanvaarden, lagen Shienar, Arafel en Kandor nog steeds in de weegschaal, en een weegschaal kon zijn kant uitslaan. Als Mattin Stepaneos twee paarden tegelijk wilde berijden – dat had hij altijd al willen uitproberen – kon hij op het juiste paard gedwongen worden. Altara en Morland zouden naar de juiste partij worden gepord, en hij zou Andor in handen krijgen, of hij nu wel of niet zou besluiten dat een tik van Carridins zweep daarvoor nodig was. In Tyr hadden Balwers agenten Tedosian en Estanda ervan overtuigd zich bij Darlin aan te sluiten, waarbij een verzetsspelletje veranderde in een echte opstand. De man was ervan overtuigd dat hetzelfde in Cairhien en Andor bereikt kon worden. Nog een maand, twee op zijn hoogst, en Emon Valda zou vanuit Tar Valon aankomen. Nial kon het zonder Valda af, maar met hem zou het grootste deel van de strijdkrachten van Kinderen zich op één plek bevinden, gereed om daar gebruikt te worden waar ze het beste resultaat zouden geven. Ja, hij had nog een heleboel voordelen. Niets was zeker, maar alles groeide naar elkaar toe. Tijd was alles wat hij nodig had. Hij besefte dat hij de koker nog steeds vasthield. Met een duimnagel verbrak hij het waszegel en trok voorzichtig de dunne papierrol naar buiten. Balwer zei niets, maar perste zijn lippen weer op elkaar, al was het niet voor een glimlach. Omerna kon hij verdragen omdat de man een dwaas was, terwijl hijzelf liever verborgen bleef, maar hij vond het niet prettig dat Nial verslagen ontving die buiten hem om gingen, van onbekende mensen.
Het papier was overdekt met een dun, spinachtig gekrabbel in een geheimschrift dat weinigen buiten Nial kenden, en die waren niet in Amador. Zelf las hij het even gemakkelijk als zijn eigen handschrift. De handtekening deed hem met de ogen knipperen, net als de inhoud. Varadin was een van zijn beste persoonlijke agenten, of was dat geweest. Hij was een kledenkoopman die hem goede diensten bewees tijdens de Narigheden, terwijl hij zijn waren sleet in Altara, Morland en Illian. Met die winst vestigde hij zich als welgestelde koopman in Tanchico en leverde regelmatig fraaie tapijten en fijne wijnen aan de paleizen van de koning en de panarch, en aan de meeste edelen van hun hoven. Hij gaf daar altijd zijn ogen en oren de kost, waarna hij met meer dan winst thuiskwam. Nial had gedacht dat hij al een tijd geleden tijdens het oproer was gestorven. Dit was het eerste bericht van hem sinds een jaar. Na wat Varadin schreef, had Nial het beter gevonden indien de man een jaar geleden echt was doodgegaan. Het was een wild, onsamenhangend verhaal, geschreven door de trillende hand van een man op de rand van waanzin, over lieden die vreemde beesten bereden en over vliegende wezens, over Aes Sedai aan halsbanden en de Hailene. In de Oude Taal betekende dat Voorlopers, maar er was niet eens een poging om te verklaren waarom Varadin zo’n verschrikkelijke angst voor hen had, of wie zij verondersteld waren te zijn. De man had duidelijk hersenkoorts opgelopen toen hij toekeek hoe zijn land om hem heen ineenstortte.
Geërgerd verkreukelde Nial het papier en wierp het weg. ‘Eerst moet ik Omerna’s dwaasheden verdragen en nu dit. Wat heb je nog meer voor me, Balwer?’ Bashere. De zaken konden vervelend worden als Bashere opperste krijgsheer van Altors leger werd. De man had een naam. Voor hem een dolk in de schaduw?
Balwers ogen verlieten die van Nial geen moment, maar Nial wist dat de kleine papierprop op de vloer in Balwers hand zou eindigen, tenzij hij die verbrandde. ‘Vier dingen die van belang kunnen zijn, mijn heer. Het minst belangrijke eerst. De geruchten over ontmoetingen tussen de Ogier-steddings zijn waar. Voor Ogier lijken ze nogal haastig te handelen.’ Hij zei niet waar de ontmoetingen over gingen. Dat sprak voor zich; een mens in een Ogierse Stomp krijgen was even onmogelijk als een Ogier over te halen om te verspieden. Het was makkelijker om de zon ’s nachts te laten opgaan. ‘Er ligt ook een ongebruikelijk aantal schepen van het Zeevolk in de zuidelijke havens, die geen vracht innemen en niet wegzeilen.’