Выбрать главу

Het antwoord op die vraag was later in het hoofdstuk te vinden. Halldór was verhoord en daarbij kwam aan het licht dat hij tot middernacht in het academisch ziekenhuis in Fossvogur aan het werk geweest was, waar hij naast zijn studie werkte. Daarom was hij niet op het feest geweest. Daar viel volgens Halldór veel meer over te vertellen, dan dat hij daar een paar diensten per maand draaide: hij werkte daar wanneer iemand ziek geworden was of om andere redenen niet in staat was te werken. Hij had kleren bij zich gehad om zich te kunnen omkleden en toen hij in het ziekenhuis een douche genomen had en zich had omgekleed, had hij de bus naar het centrum genomen. Naar eigen zeggen was zijn auto kapot en hij had de naam van de garage opgegeven waar die op dat moment in reparatie was. Halldór had gezegd dat hij aan het begin van plan was geweest over te stappen en de bus te nemen die naar Skerjafjörður ging, maar hij had de laatste bus gemist en daarom besloten dan liever de stad in te gaan en in een café op de feestgangers te wachten dan zichzelf op een taxi te trakteren of erheen te lopen. Hij gaf aan dat hij ze gebeld had en ze hadden gezegd dat ze er nog lang niet waren. Hij had gemeend dat het een uur of één geweest was toen hij café De Koffiebrander binnenging, en hij had een biertje besteld terwijl hij wachtte. Tegen tweeën had hij eindelijk de feestgangers getroffen, toen ze in een taxi de stad in gekomen waren.

Een paar getuigenverklaringen volgden nu waarin met diverse docenten van de vakgroep Geschiedenis was gesproken. Deze informatie richtte zich hoofdzakelijk op wat de personen in kwestie van Harald wisten en ze vertelden allemaal hetzelfde verhaaclass="underline" dat ze hem niet van buiten de universiteit kenden en weinig over hem te vertellen hadden. Iets anders waarnaar gevraagd werd, betrof een vergadering in Árnagarður op de avond dat Harald vermoord werd. De vergadering was gehouden om de samenwerking met een Noorse universiteit te vieren bij de aanvraag van een grote Erasmus-subsidie. Þóra las tussen de regels door dat deze ‘vergadering’ meer van een cocktailparty weghad en tot laat in de avond geduurd had. De laatste mensen waren niet voor middernacht weggegaan. De namen kende Þóra niet, behalve die van Gunnar, het vakgroepshoofd, en Þorbjörn Ólafsson, de hoogleraar die Haralds scriptiebegeleider was.

De laatste rapporten waren van een barkeeper uit De Koffiebrander en van de buschauffeur die Halldór van Fossvogur naar de stad gereden had. De barkeeper, die Björn Jónsson heette, had verklaard Halldór rond één uur op de bewuste avond bediend te hebben, daarna in datzelfde uur nog een paar keer en tot slot een laatste keer tegen tweeën, toen zijn vrienden erbij gekomen waren. Hij zei dat hij zich Halldór goed kon herinneren, aangezien hij die avond maar doordronk, veel sneller en meer dan normaal. De buschauffeur had ook verklaard dat hij zich Halldór als passagier op zijn laatste rit herinnerde: er zaten toen maar weinig mensen in de bus en ze waren begonnen te praten over de toestand in de gezondheidszorg en hoe slecht oude mensen eraan toe waren. Þóra kreeg de indruk dat deze Halldór een waterdicht alibi had net zoals Haralds andere vrienden, met uitzondering van Hugi.

Na deze rapporten volgden een paar bladzijden met gekopieerde foto’s die op de plaats van het misdrijf waren genomen. Ze waren onduidelijk en zwart-wit, maar toch duidelijk genoeg om een goede indruk van de gruwelijke aanblik te krijgen. Þóra begreep nu de ontsteltenis van de man die het lijk gevonden had en waagde te betwijfelen of hij deze gruwelen ooit volledig te boven zou komen. Þóra’s gsm herinnerde haar eraan dat het kwart voor vijf was. Ze haastte zich verder te gaan naar het laatste hoofdstuk, dat over de autopsie. Merkwaardig, dacht ze en ze stond op. Er zat niets achter het zevende tabblad: het hoofdstuk was leeg.

5

Þóra kwam op tijd bij de naschoolse opvang aan. Ze trof een andere moeder uit de klas van haar dochter op de parkeerplaats voor de school. De vrouw keek naar het logo op de auto van de garage en glimlachte; ze was er duidelijk van overtuigd dat Þóra een monteur van Bibbi aan de haak geslagen had. Þóra had er veel zin in om de vrouw de situatie meteen uit te leggen en duidelijk te maken dat zij en Bibbi slechts een zakelijke relatie hadden. Ze hield echter wijselijk haar mond en liep in plaats daarvan recht over het schoolplein. Sóley ging naar de Mýrarhús-school, die niet ver van de Skólavörðustígur lag: amper tien minuten rijden. Tijdens de scheiding van Hannes, ruim twee jaar geleden, had Þóra er veel moeite voor gedaan hun huis in Seltjarnarnes te behouden, hoewel ze daardoor in de grootste financiële problemen gekomen was met het uitkopen van Hannes. Ze kon er nu dankbaar om zijn dat het huis getaxeerd was, voordat de grote prijsstijgingen in vastgoed losgebarsten waren. Als ze op dit moment in scheiding zouden liggen, dan zou ze geen mogelijkheid hebben gehad het huis te houden. Dit ergerde Hannes natuurlijk enorm, aangezien hij groen van afgunst zag over hoeveel Þóra eraan verdiend moest hebben. Hoewel Þóra het huis niet zag als een investering maar als thuis, was ze blij dat ze er winst op had gemaakt, eigenlijk puur en alleen om het feit dat het hem zo irriteerde. Ze waren niet op goede voet uit elkaar gegaan, hoewel ze omwille van de kinderen probeerden op beleefde wijze contact te houden. Het was alsof ze twee vijandelijke buurlanden waren: zij was India en hij Pakistan: het borrelde onder de oppervlakte, hoewel het zelden tot een uitbarsting kwam.

Þóra ging naar binnen en keek de klas rond. Het merendeel van de kinderen was zo te zien al naar huis. Het verbaasde Þóra niet echt en ze kon de gedachte niet onderdrukken dat ze haar dochter niet voldoende tijd en aandacht gaf. Moeder, vrouw, meisje, ging het door haar heen, maar ze begreep dat ‘vrouw’ nauwelijks bij haar paste: ze had zelden een man ontmoet in de twee jaar die er sinds de scheiding verstreken waren. Plotseling kwam er een sterk verlangen in haar op om met een man van de liefde te genieten. Ze schudde het van zich af: dit was een ongeschikte plek om aan seks en aanverwante zaken te denken. Wat was er toch mis met haar?

‘Sóley!’ riep de vrouw die toezicht hield, toen ze Þóra in het oog gekregen had. ‘Je moeder is er.’

Het kleine meisje, dat met haar rug naar haar moeder toe zat, keek op van haar kralensnoer en draaide haar hoofd in de richting van Þóra. Ze glimlachte vermoeid en streek een lok haar uit haar ogen. ‘Hoi mama. Kijk eens: ik ben een kralenketting aan het rijgen.’ Þóra voelde een steek in haar hart en nam zich voor het meisje de volgende dag eerder op te halen.

Na een korte stop bij de supermarkt kwamen moeder en dochter ten slotte bij huis aan. Gylfi, haar zoon, was zo te zien thuis: dat was te merken aan de afgetrapte schoenen die midden in de hal op de vloer lagen en aan het donsjack dat achteloos op een haakje naast de deur gehangen was om vervolgens op de grond te vallen.