‘Hoe weet u dat?’ vroeg Þóra.
De arts rommelde in de map en haalde er twee foto’s uit. Hij legde ze op tafel en draaide ze naar Þóra en Matthias toe. Ze toonden Haralds hals in ernstig toegetakelde toestand. ‘U ziet dat het vlees alleen aan de uiterste randen van het wurgkoord op een paar plaatsen meegegeven heeft, afgezien van het feit dat de huid door de wrijving verbrand is. Dat wijst erop dat de huidoppervlakte enigszins ruw geweest is. Gelet op hoe de verwonding was, schijnt ze niet regelmatig: ongelijkmatig verspreid, als je het precies zou moeten omschrijven.’ De arts onderbrak zijn relaas even terwijl hij naar de andere foto wees. ‘Iets anders opmerkelijks is dat hier, aan de onderkant van de hals, littekens van oudere verwondingen te vinden zijn: zeker niets ernstigs, maar toch interessant.’ Hij keek hen aan. ‘Weet u hier iets van?’
Matthias antwoordde het eerst. ‘Nee, niets.’ Þóra hield zich stil, hoewel ze kon raden waar die littekens van waren gekomen.
‘Dit heeft ongetwijfeld niets met de moord te maken, maar je weet maar nooit.’ De arts scheen verzoend met Matthias’ antwoord; hij ging er tenminste niet op door. Hij wees naar de tweede foto die eveneens van Haralds hals was, maar sterk vergroot. ‘Deze foto is erg verhelderend: hierop zie je hoe een of ander metalen voorwerp – een siergesp van een riem of een ander onbekend voorwerp aan de band die gebruikt is – zich in de hals van de vermoorde jongen geboord heeft. Als u goed kijkt, ziet u iets wat lijkt op een kleine dolk, maar het kan ook iets heel anders zijn; dit is in elk geval geen gipsen afgietsel.’
Þóra en Matthias bogen zich over de foto om het beter te zien. Het voorwerp lag direct naast de man. In de hals was een duidelijke afdruk van een of ander voorwerp te zien. Uit de maat die onder op de foto te vinden was, viel af te lezen dat het voorwerp ongeveer acht tot tien centimeter lang was. De omtrek ervan op de hals leek te wijzen op een kleine dolk of kruis. ‘Wat is dit?’ vroeg Matthias en hij wees naar verwondingen aan weerszijden van deze afdrukken.
‘Er schijnt iets met scherpe randen aan dit kleine voorwerp gezeten te hebben en die hebben de huid beschadigd toen er druk op werd gezet. Ik kan niet nauwkeuriger bepalen wat het geweest is.’
‘En die riem of wat het ook geweest is?’ vroeg Matthias. ‘Heeft men die gevonden?’
‘Nee,’ antwoordde de arts. ‘De dader heeft zich daarvan ontdaan. Hij heeft ongetwijfeld gedacht dat we er sporenmateriaal van hem op zouden vinden.’
‘Zijn jullie daartoe in staat?’ vroeg Þóra.
De arts haalde zijn schouders op. ‘Wie zal het zeggen? Het is op zijn minst duidelijk dat, als er nu – zo lang na de gebeurtenis – sporen gevonden zou worden, er weinig aanknopingspunten zouden zijn om een en ander te verifiëren.’ Hij schraapte zijn keel. ‘Dan is er het geschatte tijdstip van overlijden. Dat is een heel technische aangelegenheid.’ De arts bladerde door de documenten en haalde er een paar pagina’s uit. ‘Ik weet niet hoeveel ervaring u met zo’n proces hebt, dat wil zeggen: hoe wij tot een dergelijke inschatting komen?’ Hij keek naar Þóra en Matthias.
‘Ik heb geen idee,’ zei Þóra vlug. Ze zag dat dit Matthias ergerde die dan ook geen woord zei, maar dat kon haar niets schelen.
‘Dan is het waarschijnlijk goed dat ik kort uitleg hoe dit in zijn werk gaat, zodat u zich ervan bewust bent dat de uitkomsten niet op toverij of vaststaande feiten berusten. Het betreft namelijk slechts mogelijkheden, aangezien de nauwkeurigheid van de uitkomst afhangt van hoe nauwkeurig diverse gegevens of aanwijzingen zijn die verzameld moeten worden.’
‘Verzameld?’ vroeg Þóra.
‘Ja, om een dergelijke schatting te kunnen maken moeten we aanwijzingen verzamelen die op of in het lichaam zelf te vinden zijn of in de nabijheid van de plaats waar het lijk gevonden werd. We maken ook gebruik van aanwijzigingen uit het leven van de overledene, bijvoorbeeld wanneer hij voor het laatst in levenden lijve gezien werd, wanneer hij voor het laatst gegeten had, welke gewoontes hij had enzovoorts. Dat is buitengewoon belangrijk, wanneer het een gewelddadige dood van dit kaliber betreft.’
‘Uiteraard,’ zei Þóra en ze glimlachte naar de arts.
‘Deze informatie of aanwijzingen worden vervolgens gebruikt om zo goed mogelijk te kunnen inschatten wanneer de dood ingetreden is.’
‘Hoe doet u dat?’ vroeg Þóra.
De arts leunde naar achteren in zijn stoel, klaarblijkelijk ingenomen met haar interesse. ‘De methoden zijn van tweeërlei aard: enerzijds zijn ze erop gericht om veranderingen in het lichaam te meten die met een ons bekende snelheid plaatsvinden, zoals bijvoorbeeld rigor mortis, lijkverstijving, lichaamstemperatuur en het ontbindingsproces. Anderzijds zijn er methoden die zich bezighouden met de vergelijking van informatie met bekende dateringen: wanneer at de overledene het voedsel dat zich in zijn maag bevindt, en in hoeverre is dat verteerd, et cetera.’
‘Wanneer is hij overleden?’ kwam Matthias ertussen.
‘Daar stelt u een goede vraag,’ antwoordde de arts en hij lachte. ‘Om verder te gaan met wat ik aan het zeggen was: het is correct om eerst door de informatie heen te lopen waarvan we gebruik maken bij het schatten van het tijdstip van overlijden. Ik herinner me niet of ik daar daarstraks op gewezen heb, maar hoe eerder het lijk na overlijden gevonden wordt, hoe meer informatie de aanwijzingen blijken op te leveren. In dit geval was anderhalf etmaal verstreken, hetgeen niet slecht is. Met name daar het lijk binnenshuis lag en de hoogte van de temperatuur van de omgeving daarom betrekkelijk goed bekend is.’ Hij opende de gele archiefmap en nam de tekst op een bepaalde pagina door. ‘Volgens het politieonderzoek werd Harald het laatst levend gezien door een anonieme getuige om 23.42 uur op de zaterdagavond in kwestie, toen hij zijn taxi op de Hringbraut betaalde en uitstapte. Je zou daarom kunnen zeggen dat dat het moment is waarna de moord gepleegd moet zijn. Het moment waarvoor de moord gepleegd moet zijn, is dan vanzelfsprekend toen het lijk gevonden werd, oftewel om 7.20 uur op maandagochtend 31 oktober.’
Hij zweeg en keek hen aan. Þóra knikte ten teken dat ze het begrepen had en dat hij verder moest gaan. Matthias’ gezichtsuitdrukking was nog steeds als uit gips gehouwen.
‘Toen de politie net na de vondst van het lijk ter plaatse kwam, werd de lichaamstemperatuur opgenomen en die bleek even hoog als de temperatuur in het gebouw te zijn. Dat maakte meteen duidelijk dat er enige tijd verstreken was sedert het overlijden. Hoe snel dat precies gebeurt hangt van verscheidene zaken af: als iemand mager is, gebeurt het bijvoorbeeld trager dan als iemand dik is, aangezien de oppervlakte voor de afgifte van warmte relatief groter is dan bij een dun persoon.’ De arts zwaaide met zijn handen. ‘Dat is ook de paradox met de kleren en de conditie van het lijk, net als met de pose waarin het zich bevindt en de mate waarin het bewogen is en de luchtvochtigheidsgraad in de naaste omgeving en verscheidene andere zaken. Informatie over dit alles zijn ten dele de aanwijzingen waaraan ik zojuist refereerde.’
‘En wat is daaruit naar voren gekomen?’ vroeg Matthias.
‘Eigenlijk niets. Hiermee konden we niet meer dan het tijdskader bepalen. Het moge duidelijk zijn dat deze methode ons alleen maar aanwijzingen omtrent het tijdstip van overlijden verschaft, als de lichaamstemperatuur anders is dan die van de nabije omgeving.’ Hij zuchtte. ‘Nadat het lijk die temperatuur bereikt heeft, neemt het de temperatuur van de omgeving helemaal aan, zoals u kunt begrijpen. Wij kunnen uitrekenen hoeveel tijd het een lijk kost om de omgevingstemperatuur aan te nemen en daaruit kunnen we als het ware afleiden dat in elk geval die hoeveelheid tijd sinds het overlijden verstreken is.’ Hij keek naar het papier. ‘Hier staat het: in dit geval waren er duidelijk meer dan twintig uur sinds het overlijden verstreken.’