Nu was het de beurt aan Þóra om te knikken. ‘Ja, ik ben zelfs zo diep gezonken dat ik zijn meesterwerk heb gelezen, als je dat woord kunt gebruiken voor de Heksenhamer.’
‘Ik heb me er verder niet in verdiept, maar ik weet desondanks alles over dat boek: iets anders is niet mogelijk in mijn familie. Harald haalde het in zijn hoofd om uit te zoeken wat er gebeurd was. Ik probeerde hem erop te wijzen dat het vijfhonderd jaar geleden was gebeurd en dat hij dat nu met geen mogelijkheid meer boven water kon krijgen. Hij bleef echter altijd volhouden dat dat helemaal niet uitgesloten was: de Kerk had ook met de zaak te maken en de meeste documenten die de Kerk ontvangen heeft, zijn bewaard gebleven. Hij gaf het in elk geval niet op: hij schreef zich in voor de studie Geschiedenis aan de universiteit om zeker te zijn van toegang tot de archieven. Toen koos hij ervoor om zijn scriptie te schrijven over de heksenvervolging om zijn zoektocht geloofwaardiger te maken. Hij had het goed voor elkaar met dat onderzoeksonderwerp: hij had de bibliotheek van zijn opa tot zijn beschikking en het enthousiasme van de oude man in zijn bloed.’
‘Je opa was dus wel aardig tegen hem?’ vroeg Þóra, wetend dat het antwoord positief zou zijn, maar ze wilde toch een bevestiging krijgen.
‘O, ja,’ zei Elisa. ‘Ze brachten uren samen door. Harald ging vaak bij hem op bezoek, vooral nadat opa in het ziekenhuis terechtkwam en op zijn sterfbed lag en niet meer besefte wat er om hem heen gebeurde. Opa was begrijpelijkerwijs van ons kinderen het meest op Harald gesteld; misschien ook omdat hij voelde hoezeer Harald bij papa en mama het zwarte schaap was. Maar Harald heeft zijn interesse voor de geschiedenis van de heksenverbrandingen dus van hen. Ze konden er eindeloos mee bezig zijn.’
‘Maar voegde de studie nog iets toe?’ vroeg Þóra. ‘Ontdekte hij daar nog iets?’
‘Ja,’ zei Elisa. ‘Dat zei Harald tenminste. Via de universiteit van Berlijn kreeg hij toegang tot het archief van het Vaticaan en ging naar Rome in de lente nadat hij het tweede jaar had afgemaakt. Hij bleef daar lange tijd, waarschijnlijk tot na de zomer. Hij zei dat hij daar een document gevonden had waarin Kramer erom vroeg een tweede aanval op de heksen van Innsbruck te mogen doen: hij zei dat ze een exemplaar hadden gestolen van een boek dat hij had geschreven. Volgens Harald zei Kramer dat het exemplaar van enorm grote waarde was: er stonden richtlijnen in over hoe men de hekserij het beste de kop in kan drukken en heksen kan vervolgen. Hij zette vervolgens zijn bezorgdheid uiteen over het feit dat ze het boek konden gebruiken om onheil over hem af te roepen. Hij wilde daarom koste wat kost het boek terugkrijgen. Harald zei dat hij het antwoord van het Vaticaan op deze boodschap niet had kunnen vinden, maar het is niet bekend of Kramer terug naar Innsbruck is gegaan, dus waarschijnlijk is er geen gehoor gegeven aan zijn verzoek. Harald was niettemin erg opgewonden en dacht dat hij had ontdekt wat er was gestolen van Kramer en op een lange weg naar de hel was gestuurd: Kramers eigen exemplaar van de Heksenhamer, het oudste bekende exemplaar van dit beroemde boek. Feitelijk, zei Harald, was dat exemplaar natuurlijk niet precies hetzelfde als het exemplaar dat een jaar later is uitgegeven; het was bijvoorbeeld waarschijnlijk geïllustreerd en met de hand geschreven. Bovendien had Springer, Kramers collega-auteur, er zijn mening nog niet over gegeven, maar dat was niet het enige wat Haralds interesse wekte. Het oorspronkelijke handschrift van Kramer zou zwart op wit hebben laten zien wie wat heeft geschreven. Sommigen zeggen namelijk dat Springer er niets mee te maken heeft gehad.’
‘Maar heeft degene die het handschrift had gestolen, het niet naar de hel gebracht? Waren dat niet precies jouw woorden?’ vroeg Þóra. ‘Je zou zeggen dat het logischer is dat het verbrand is.’
Elisa glimlachte. ‘In de laatste brief aan de bisschop van Brixen was er sprake van een bode die de taak op zich had genomen om naar de hel te gaan. Er werd gevraagd om hulp van de Kerk bij zijn tocht daarheen. Het boek is dus niet verbrand, tenminste niet meteen.’
Þóra trok haar wenkbrauwen op. ‘Juist. Een bode op weg naar de hel. Dat klinkt als de normaalste zaak van de wereld.’
Matthias glimlachte. ‘Precies.’ Hij nam een slok wijn.
‘In die tijd was dat niet zo absurd,’ zei Elisa serieus. ‘Men dacht dat de hel een echte plaats was, in het binnenste van de aarde. Er was zelfs een opening daarheen en men zei dat die op IJsland was, in een of andere vulkaan waarvan ik me trouwens de naam niet kan herinneren.’
‘Hekla,’ haastte Þóra zich te zeggen, voordat Matthias het zou proberen uit te spreken. Dus zo zat het: dit was de reden van Haralds komst naar IJsland. Hij was op zoek naar de hel, zoals Hugi beweerde dat hij hem ingefluisterd had.
‘Ja, precies,’ zei Elisa. ‘Dat was het reisdoel van het handschrift. Of dat dacht Harald althans.’
‘En? Kwam het op de plaats van bestemming aan?’ vroeg Þóra.
‘Harald vertelde me dat hij naar bronnen over de reis van deze bode had gezocht en een verwijzing naar hem had gevonden in de annalen van de Kerk in Kiel uit 1486; hij ging er althans vanuit dat dezelfde man bedoeld werd. In de annalen wordt een man genoemd die op weg naar IJsland was en een brief van de bisschop van Brixen bij zich had, waarin werd verzocht om hem onderdak en andere zorg te geven tijdens zijn reis. Hij was te paard gekomen en had iets bij zich waar hij voor zorgde alsof het zijn eigen kind was; iets zwarts en slechts. Hij kon dus niet ter communie gaan, aangezien het pakje niet mee de kerk in mocht en hij het nooit uit het oog verloor. Men schreef dat hij twee nachten is gebleven en toen verder naar het noorden is gereisd.’
‘Heeft Harald iets gevonden waaruit duidelijk werd hoe het afliep met de reis van de bode?’ vroeg Matthias.
‘Nee,’ antwoordde Elisa. ‘Niet meteen, in ieder geval. Harald kwam hierheen, nadat hij zijn speurtocht in Europa opgegeven had. In het begin ging liep het helemaal niet goed, maar toen kreeg hij een oude brief uit Denemarken in handen waarin wordt verteld van een jongeman die stierf aan de mazelen in een bisdom waarvan ik me de naam nu even niet kan herinneren… een jongeman die onderweg was naar IJsland. Hij kwam midden in de nacht aan bij het bisdom, was er slecht aan toe, werd ziek en stierf een paar dagen later. Hij kon echter nog voor zijn dood de bisschop verzoeken om voor het pakje te zorgen dat naar IJsland moest en in de Hekla moest worden gegooid, met de zegen van de bisschop van Brixen. In deze brief, die een aantal jaren later is geschreven, vraagt die Deense bisschop de katholieke Kerk op IJsland om dit af te handelen. Hij zei dat het pakje met een man mee zou komen die op weg was naar IJsland om voor de paus in Rome aflaten te verkopen vanwege de bouw van de Sint-Pieter, als ik het me goed kan herinneren.’
‘Dus het pakje is op IJsland terechtgekomen?’ vroeg Þóra.
‘Daar was Harald vast van overtuigd,’ zei Elisa. Ze liet haar rechter wijsvinger over de rand van het wijnglas glijden.
‘Maar is het document dan niet in de Hekla gegooid?’ vroeg Matthias.
‘Harald zei dat het niet waarschijnlijk is dat iemand de berg heeft durven beklimmen. De eerste bronnen daarover zijn veel jonger. Zo weten we zeker dat er een uitbarsting was en Harald dacht dat dat uiteindelijk iedereen zou afschrikken die zich aan zo’n reis zou wagen.’
‘En waar dook het boek dan op?’ vroeg Matthias.
‘In een bisdom waarvan de naam met een s begon, dacht Harald.’