‘Is dat een grapje?’ vroeg de vrouw plotseling kortaf. ‘Of ik hen gehoord heb? Het leek wel alsof ze bij mij binnen waren, zo veel herrie was er soms.’
‘Hoe klonk dat dan?’ vroeg Þóra voorzichtig. ‘Geruzie? Gegil?’
De vrouw snoof. ‘Er was voornamelijk harde muziek, als je het muziek kunt noemen. Verder was er vaak een verschrikkelijk gebonk te horen. Alsof ze aan het stampen of aan het springen waren. Af en toe gejank of ander gegil; ik had het gevoel dat ik het appartement net zo goed voor het africhten van beesten had kunnen verhuren.’
‘Waarom zegde u hem de huur niet op?’ vroeg Matthias, die zich tot dan buiten het gesprek had gehouden. ‘Als ik me het goed herinner, stond er een passage in het huurcontract over gedrag en een zin dat het contract zou worden beëindigd als die regel gebroken werd.’
De vrouw werd rood zonder dat het Þóra duidelijk werd waarom. ‘Ik mocht hem graag; ik denk dat dat de verklaring daarvoor is. Hij betaalde de huur op tijd en was bovendien een uitstekende huurder.’
‘Waren het misschien vooral zijn vrienden die voor die herrie zorgden?’ vroeg Þóra.
‘Dat kun je misschien wel zo stellen,’ zei de vrouw. ‘In ieder geval werd het allemaal erger als zij op bezoek waren. Harald had wel de gewoonte om de muziek hard te zetten en om hard op de grond te stampen of zo, maar als zijn vrienden bij hem waren, werd het nog veel erger.’
‘Bent u een keer getuige geweest van een ruzie of een woordenwisseling tussen Harald en die vrienden van hem?’ vroeg Þóra.
‘Nee, dat kan ik niet zeggen. De politie vroeg daar in het verhoor laatst ook naar. Het enige wat ik me kon herinneren, was een woordenwisseling die op hoog tempo gevoerd werd en bozig klonk, tussen Harald en een of ander meisje in het washok. Ik heb me er verder niet mee bemoeid: ik had het druk met het bakken voor de kerst. Ik was niet bij hen binnen of zoiets; ik hoorde het alleen maar, toen ik erlangs liep.’ Het bloed steeg de vrouw weer naar het hoofd. Ze had hun ongevraagd het washok laten zien en hun uitgelegd hoe en waar ze de doos had gevonden. De wasruimte kwam uit op de hal en het was onmogelijk dat ze van plan was geweest om erlangs te lopen, behalve als ze daar naar binnen moest. Het was duidelijk dat de vrouw hen had staan afluisteren en Þóra probeerde iets te bedenken, zodat de vrouw de gelegenheid kreeg te vertellen wat ze had gehoord, zonder te hoeven toegeven dat ze aan de deur had staan luisteren.
‘O,’ kreunde ze begripvol. ‘Ik heb ook in een appartement gewoond waar de deur naar de gemeenschappelijke ruimte vlak bij de mijne is en dat moest je maar over je heen laten komen. Je hoort bijna ieder woord. Ik vond dat echt vreselijk vervelend.’
‘Ja,’ zei de vrouw weifelend. ‘Harald was bijna altijd alleen in het washok, gelukkig. Ik weet niet of dit meisje hem met de was aan het helpen was of dat ze alleen met hem naar beneden ging, maar ze waren nogal opgewonden. Het ging over dat verdwenen document, als ik het me goed herinner. Misschien was het dit hier.’ Ze wees met haar kin in de richting van de oude brief. ‘Harald vroeg haar om haar mond erover te houden; eerst heel rustig, maar hij werd steeds bozer toen ze wilde weten waarom hij niet voor haar opkwam. Ze herhaalde keer op keer dat het haar zo enorm zou helpen bij haar studie, wat dat ook moge betekenen. Meer hoorde ik niet, aangezien ik er alleen maar langs liep, zoals ik al zei.’
‘Kende u de stem van het meisje; was het misschien het kleine, blonde meisje dat in zijn vriendengroep zat?’ vroeg Þóra hoopvol.
‘Nee, ik herkende haar stem niet,’ zei de vrouw, weer kortaf. ‘Er waren er met name twee die hier kwamen: een lang meisje met rood haar en dat andere meisje dat je net omschreef. Ze hadden gemeen dat ze er allebei uitzagen als hoeren die plotseling zijn opgeroepen voor de dienstplicht; ze hadden allebei make-up in oorlogskleuren en hadden vormloze camouflagekleding aan. Allebei vreselijk afstotelijk en onbeleefd. Ik geloof niet dat ze me ooit hebben gegroet, ondanks het feit dat we elkaar vaak tegenkwamen. Daarom kende ik hun stemmen niet.’
Hoewel Þóra het met de vrouw eens was dat Bríet en Marta Mist onbeleefd waren, konden ze toch moeilijk onaantrekkelijk genoemd worden. Ze begon te vermoeden dat de vrouw verliefd was geweest op Harald en daarom niet blij was met zijn vriendinnen. Er gebeurden wel vreemdere dingen. Ze probeerde niets te laten merken. ‘Nou ja, dat is verder niet belangrijk. Dat heeft ongetwijfeld niets met de zaak te maken.’ Ze maakte aanstalten om op te staan en nam de brief. ‘We willen u nogmaals hartelijk bedanken en ik zal uw wens wat betreft het appartement doorgeven.’
Matthias stond op en schudde de hand van de vrouw. Ze keek glimlachend naar hem en hij glimlachte raadselachtig terug. ‘Wilt u het appartement misschien huren?’ zei ze en ze legde haar linkerhand amicaal op Matthias’ hand.
‘Nou nee, ik zal me hier voorlopig niet vestigen,’ zei hij gegeneerd en hij probeerde een manier te bedenken om zijn hand weer terug te krijgen.
‘Je kunt ook altijd bij Bella blijven logeren,’ zei Þóra, toegeeflijk lachend. Matthias keek haar aan met een dodelijke blik, die milder werd toen de vrouw zijn hand losliet.
‘Jij geeft hem het document,’ zei Þóra en ze probeerde Matthias de grote envelop in zijn handen te duwen. De vrouw had die voor hen tevoorschijn gehaald bij wijze van afscheidscadeau, om verdere beschadigingen aan het document te voorkomen. Als dat nog zin had, tenminste.
‘Geen sprake van,’ zei Matthias en hij hield zijn handen gekruist tegen zijn lijf. ‘Het was jouw idee en ik ga er alleen maar bij zitten kijken; misschien de man een zakdoekje geven als hij in huilen uitbarst, wanneer jij die papiersnippers aflevert.’
‘Ik heb me niet meer zo gevoeld sinds de keer dat ik net mijn rijbewijs had en de auto achteruit reed tegen de auto van de buren,’ zei Þóra terwijl ze zaten te wachten. Men had hun een stoel gewezen en gezegd dat Gunnar zo van college terug zou komen. Þóra zag geen mens, zodat ze achterover tegen de rugleuning ging zitten. ‘En het is niet eens zo dat ík degene ben die de brief gescheurd heeft.’
‘Jij bent wel degene die hier is om hem het slechte nieuws te brengen,’ zei Matthias terwijl hij op de klok keek. ‘Komt hij er niet aan? Ik moet iets eten, voordat jij naar Amelia gaat. Weet je heel zeker dat die vrije dag voor horecapersoneel alleen tot de lunch geldt?’
‘Het duurt maar even; maak je geen zorgen. Voor je het weet, heb je gegeten.’ Ze hoorde voetstappen aan het andere eind van de gang en keek op. Het was Gunnar, die snel hun richting uit kwam lopen. Hij had een stapel papieren en boeken in zijn armen en leek verbaasd hen te zien.
‘Goedemorgen,’ zei hij en hij probeerde behendig de sleutel van zijn werkkamer uit zijn zak te vissen. ‘Kwamen jullie voor mij?’
Matthias en Þóra stonden op. ‘Ja, goedemorgen,’ zei Þóra. Ze zwaaide met de envelop voor zich. ‘We wilden je vragen of deze brief, die afgelopen weekend gevonden is, dezelfde is als die waar je naar zocht.’
Gunnar klaarde op. ‘Wat zeg je me nou,’ zei hij, terwijl hij de deur van zijn werkkamer opende. ‘Kom erin; dat is goed nieuws.’ Hij ging naar zijn bureau en legde de stapel weg. Daarna ging hij zitten en gaf tegelijkertijd aan dat ze ook konden plaatsnemen. ‘Waar is hij eigenlijk gevonden?’
Þóra ging zitten en legde de envelop op tafel. ‘Bij Harald thuis, in een doos met wat spullen. Ik moet je waarschuwen dat de brief niet in een goede staat is.’ Ze glimlachte verontschuldigend. ‘Degene die hem gevonden heeft, ging door het lint.’
‘Door het lint?’ vroeg Gunnar niet-begrijpend. Hij nam de envelop en opende hem voorzichtig. Langzaam haalde hij de brief eruit en naarmate de conditie ervan duidelijker werd, raakte hij steeds meer verpletterd. ‘Wat is hier in vredesnaam mee gebeurd?’ Hij legde de brief voor zich op tafel en staarde ernaar.