Выбрать главу

‘Eh, de vrouw vond ook wat andere dingen waarvan ze overstuur raakte,’ zei Þóra. ‘Niet zonder reden, kan ik je vertellen. Ze vroeg ons om door te geven dat ze het erg vervelend vond en dat ze hoopte dat het mogelijk was om hem te herstellen.’ Ze glimlachte verontschuldigend.

Gunnar zei niets. Hij staarde bewegingsloos naar de brief. Ineens begon hij te lachen. Een nogal onaangenaam lachje: het leek in niets op een lach die komt nadat iemand iets grappigs heeft gezegd. ‘Mijn hemel,’ zuchtte hij toen de lachbui over was. ‘Wat zal María boos worden.’ Zijn lichaam maakte licht schokkende bewegingen terwijl hij dat zei. Hij streek over het papier, pakte het op en bekeek het. ‘Aan de andere kant: dit is de brief, dus ze zou er blij mee moeten zijn.’ Hij gniffelde.

‘María,’ zei Þóra. ‘Wie is María?’

‘De directeur van het Árni Magnússon-instituut,’ zei Gunnar zwakjes. ‘Zij is degene die ongerust is vanwege deze brief.’

‘Je kunt haar misschien doorgeven,’ zei Þóra, ‘dat het de vrouw die hem vond, erg spijt.’

Gunnar keek van de brief naar Þóra. Zijn blik wees erop dat dat weinig uitmaakte. ‘Ja, dat zal ik doen.’

‘Ik wilde ook van de gelegenheid gebruik maken, Gunnar, om je een paar vragen te stellen over een van de studenten van de afdeling: Bríet, een vriendin van Harald.’

Gunnar keek haar scherp aan. ‘Wat is er met haar?’

‘Er is ons verteld dat die twee ruzie hadden. Iets in verband met een opdracht die ze samen maakten over Brynjólfur Sveinsson. Ze kregen ruzie vanwege een verdwenen document. Weet jij hier iets van?’ Þóra zag dat er achter Gunnar een schilderij aan de muur hing dat wel van de genoemde Brynjólfur leek te zijn. ‘Is hij dat niet?’ Ze wees naar het schilderij.

Gunnar zweeg bedachtzaam. Hij keek niet achter zich: het was hem ongetwijfeld volledig duidelijk wat er aan de muur hing. ‘Dat is niet Brynjólfur Sveinsson: dat is mijn overgrootvader, naar wie ik ben vernoemd. Dominee Gunnar Harðarson. Hij heeft een toga aan, geen tabberd uit de zeventiende eeuw.’

Þóra bloosde even en besloot niet te vragen naar een van de vele ingelijste foto’s die ook aan de wand hingen, een foto die volgens haar van Gunnar en de boer uit Hella was: de boer die zij en Matthias hadden ontmoet, toen ze de grotten aan het bekijken waren. Van het feit dat ze zich leek te schamen draaide Gunnar een beetje bij; hij boog zich over de tafelrand en zei scherp: ‘Jullie zijn een paar van de slechtste gasten die ik ooit heb ontvangen,’ zei hij kortaf.

Þóra was erg verbaasd. ‘Dat is jammer. Ik wilde je toch vragen om nog een beetje geduld met ons te hebben. We zijn alleen maar wat losse eindjes aan elkaar aan het knopen en dat met Bríet is zo’n los eindje. Als je er liever niet over wilt praten, kun je ons misschien de naam van de docent of professor geven die ermee te maken had.’

‘Nee, nee. Ik kan jullie het wel vertellen: dat zou niet te veel gevraagd zijn. Ik bedoel alleen maar dat jullie er een goede neus voor hebben om gevoelige interne zaken op te sporen. Daar is dit er een van.’

‘O?’ zei Þóra verbaasd. ‘Ik dacht dat dit vooral een gevoelige zaak was voor dat meisje, Bríet. We hadden begrepen dat ze zich wat vreemd gedroeg en daarom stellen we er wat vragen over.’

‘Bríet, ja. Precies, ze gedroeg zich erg vreemd. Het was eigenlijk aan Harald te danken dat ze afgeremd kon worden, voordat de afdeling in een gênante positie terechtkwam.’ Gunnar deed zijn stropdas wat losser.

‘Maar waar gaat het precies over?’ vroeg ze, terwijl ze nadacht over zijn dasspeld: die deed haar aan iets denken, maar ze wist niet meer aan wat.

Gunnar keek even naar zijn stropdas, aangezien hij voelde dat Þóra er te vaak naar keek. Uit voorzorg streek hij er met zijn handpalm over, mocht het onwaarschijnlijke geval zich voordoen dat er etensresten op zaten. Hij bezeerde zich aan de scherpe rand van de speld en trok meteen zijn hand weer terug. ‘Waar het over gaat, vraag je? Eens even zien: als ik het me goed herinner, besloten Harald en Bríet om alle bekende bronnen over Brynjólfur Sveinsson te catalogiseren. Die opdracht was onderdeel van een vak dat ze volgden. Ik geloof dat het een voorstel van Harald was, niet van Bríet. Zij deed gewoon mee, aangezien ze gewend was om met hem mee te gaan en om zich aan anderen vast te klampen bij het maken van opdrachten.’

‘Hield dit op de een of andere manier verband met zijn scriptie?’ vroeg Þóra; zelf dacht ze dat hij aan het onderzoeken was of Brynjólfur de originele tekst van de Malleus Maleficarum in bewaring had.

‘Nee, helemaal niet,’ antwoordde Gunnar. ‘We vonden dat hij wat dat betreft nogal op drift was, zoals ik jullie al verteld had. In plaats van de opdracht voor het vak te gebruiken als voorbereiding voor zijn scriptie, zocht hij overal naar andere dingen: hij verdiepte zich in zaken die soms niets met dat toveren te maken hadden. Met Brynjólfur had dat trouwens ook niets te maken; hij leefde in de zeventiende eeuw, zoals jullie weten.’

‘Was jij de mentor voor deze opdracht?’ vroeg Þóra.

‘Nee, ik meen me te herinneren dat dat Þorbjörn Ólafsson was. Ik kan het opzoeken als je wilt.’ Gunnar zwaaide zijn hand in de richting van het computerscherm op de tafel.

Þóra bedankte daarvoor. ‘Nee, dat zal hoogstwaarschijnlijk niet nodig zijn. We zijn tevreden als je ons gewoon kunt vertellen wat er gebeurd is. We zullen nu niet meer van je vragen, want we hebben nogal weinig tijd.’

Gunnar keek op zijn klok. ‘Dat geldt eigenlijk ook voor mij: ik zal die brief wel naar María moeten brengen.’ Aan zijn gezicht te zien was dat niet iets waar hij bijzonder naar uitzag. ‘Ze gingen dus naar de belangrijkste collecties van de stad – het Nationale Archief, de handschriftencollectie van de Nationale Bibliotheek en andere dergelijke plekken – om alle documenten en brieven waarin bisschop Brynjólfur Sveinsson wordt genoemd, te catalogiseren. Ze waren al een eind op weg, voor zover ik begreep, totdat Bríet dacht te hebben ontdekt dat er een brief verdwenen was uit het Nationale Archief.’

‘Dat is toch best denkbaar?’ vroeg Þóra en ze keek even naar de snippers op tafel. ‘Ik bedoeclass="underline" zoiets is weleens gebeurd.’

‘Dat kan wel zijn, maar deze keer was er puur sprake van een fout in de registratie. Het is eigenlijk onduidelijk wat er met de brief gebeurd is, maar ze beschuldigde er wel een bepaald iemand van, die boven verdenking verheven is, dat hij het gestolen zou hebben.’

‘Wie was dat dan?’ vroeg Þóra.

‘Degene die hier zit,’ zei Gunnar en hij zweeg. Hij keek hen om beurten aan en daagde hen met zijn blik uit om zijn onschuld te betwijfelen.

‘Ik begrijp het,’ zei Þóra. Ze keek vastberaden naar Gunnar en voegde eraan toe: ‘Sorry dat ik het vraag, maar hoe kwam ze daarbij?’

‘Zoals ik al zei, er was een fout gemaakt in de registratie. Volgens het register zou ik als laatste de brief te zien gekregen hebben, maar ik heb hem nooit met één vinger aangeraakt. Of iemand heeft mijn naam gebruikt óf de lidmaatschapnummers zijn door elkaar gehaald. Brynjólfur Sveinsson interesseert me niet en het is nooit in me opgekomen om naar documenten te zoeken die met hem te maken hebben. Wat het allemaal nog ongelukkiger maakte, is dat het meisje dit probeerde te gebruiken om zich door mij te laten helpen bij haar studie. Ze zei ijskoud tegen me dat ze niets zou zeggen, als ik haar een handje zou helpen, zoals ze het zo smaakvol bracht. Ik besprak dit met Harald en hij beloofde dat hij haar zou ompraten om met deze onzin op te houden. Ik nam contact op met mijn vrienden bij het Nationale Archief en vroeg of zij de zaak wilden onderzoeken. Ik wil niet hebben dat een of ander grietje denkt dat ze compromitterende informatie over mij heeft. Zij vonden er echter niks over, aangezien het zo lang geleden was: tien jaar of zo. Ten slotte erkenden ze dat het een vergissing van hun kant geweest moest zijn: de brief is waarschijnlijk ingeleverd met wat andere documenten en zal vroeg of laat wel weer opduiken. Bríet was zo verstandig om niet meer met me te praten.’