‘Liet hij het kind op de grond vallen?’ vroeg Þóra en ze probeerde niets te laten merken. Er liep ongemerkt een kleine koude rilling over haar rug. ‘Ze was vier maanden en lag te slapen in de wieg. We waren net terug van het boodschappen doen. Ik ging mijn jas uit doen en toen ik me omdraaide, stond Harald met haar in zijn armen. Eigenlijk niet direct in zijn armen. Hij hield haar vast alsof ze een lappenpop was. Ze werd natuurlijk wakker van dat geduw en getrek en begon te huilen. Hij schold haar uit terwijl hij haar door elkaar schudde. Ik rende ernaartoe, maar het was te laat. Hij keek me alleen maar aan en glimlachte. Toen liet hij haar vallen. Ze viel op de plavuizen.’ De ene na de andere traan rolde naar beneden en liet glanzende sporen op het gezicht van de vrouw na. ‘Ik kon het niet uit mijn gedachten wissen: altijd als ik naar Harald keek, zag ik de blik in zijn ogen toen hij haar liet vallen.’ De vrouw viel stil, verzamelde haar krachten en ging toen verder. ‘Ze had een schedelbreuk, viel in een coma in het ziekenhuis en kreeg vervolgens hersenvliesontsteking. Toen ze wakker werd, zou ze nooit meer dezelfde zijn. Mijn kleine engel.’
‘Ze moeten jullie van kindermishandeling verdacht hebben. Hier op IJsland zou een onderzoek naar jullie gedrag zijn ingesteld.’
De blik in de ogen van Amelia wees erop dat ze Þóra een beetje naïef vond. ‘Zoiets hoefden we niet door te maken. Onze huisarts hielp ons ermee en de andere artsen, die haar behandelden, waren vol begrip voor ons. Harald werd naar een psychiater gestuurd, maar dat had geen zin. Hij vertoonde geen kenmerken van iemand die een psychische aandoening had. Hij was gewoon een klein, jaloers kind, dat een verschrikkelijke fout had gemaakt.’
Þóra waagde te betwijfelen dat dit onder het normale gedrag van een kind viel, maar ging er verder niet op in. Wat wist zij daar nou helemaal van? ‘Wist Harald dit of is hij het mettertijd vergeten?’ vroeg ze in plaats daarvan.
‘Ik weet het gewoon niet. We praatten weinig met elkaar, hij en ik. Ik vind het aannemelijk dat hij het wist: hij was tenminste bijzonder lief voor Amelia Maria, helemaal tot aan het einde, toen ze vrede vond en stierf. Ik had altijd het gevoel dat hij probeerde om goed te maken wat hij haar had aangedaan.’
‘Uw relatie is dus door al die jaren heen hierdoor gekenmerkt?’ vroeg Þóra.
‘Er was geen sprake van een relatie. Ik had er moeite mee om naar hem te kijken, wat hij ook deed. Ik negeerde mijn zoon eenvoudigweg. Zijn vader deed dat eigenlijk ook. In het begin had Harald het er moeilijk mee: hij begreep niet waarom mama hem niet meer bij zich wilde hebben. Daarna wende hij eraan.’ Ze was opgehouden met tranen vergieten en er kwam een harde trek over haar gezicht. ‘Ik had hem natuurlijk moeten vergeven, maar ik kon het gewoon niet. Misschien had ik beter in therapie kunnen gaan, dan was het misschien anders gegaan. Misschien was Harald dan een ander soort man geworden dan hij geworden is.’
‘Was hij niet goed dan?’ vroeg Þóra, denkend aan wat de zus die hij achterliet had gezegd. ‘Het leek of Elisa hem zich herinnerde als een goede man.’
‘Hij was zoekende,’ zei de vrouw. ‘Laten we het zo noemen. Hij probeerde constant zijn vaders genegenheid te krijgen, die hij nooit gekregen heeft. Bij mij gaf hij het al snel op. Het was zijn redding dat zijn opa lief voor hem was. Maar toen hij stierf, ging het snel bergafwaarts met Harald. Hij studeerde in Berlijn en begon al gauw daarna drugs te gebruiken. Hij speelde met zijn leven. Daarbij is een van zijn vrienden gestorven. Zo zijn we dat te weten gekomen.’
‘U bent niet tot uw zinnen gekomen en hebt niet geprobeerd om hem tot op bepaalde hoogte tegemoet te komen?’ vroeg Þóra, maar ze wist het antwoord van tevoren al.
‘Nee,’ zei de vrouw kortaf. ‘Hij raakte vervolgens vreselijk geïnteresseerd in alles wat met magie te maken had; dat kwam door zijn opa, die hem aangestoken had. Toen Amelia Maria stierf, meldde hij zich aan bij het leger. We deden niets om hem tegen te houden. Die oplossing bleek niet erg gelukkig te zijn; ik wil het er niet over hebben, maar hij werd naar huis gestuurd toen hij nog geen jaar in het leger zat. Hij had toen genoeg geld, dat hij van zijn opa had geërfd, en we zagen hem niet veel. Hij nam niettemin contact met ons op toen hij besloot om hierheen te gaan; hij belde om het ons te laten weten.’
Þóra keek nadenkend naar de vrouw. ‘Als u om begrip vraagt: van mij krijgt u het niet. Maar ik heb medelijden met u. Ik weet niet hoe ik er zelf op gereageerd had; misschien wel precies zo. Maar ik hoop van niet.’
‘Ik zou zo graag de gelegenheid hebben gehad om opnieuw mijn relatie met Harald op te bouwen. Nu is het te laat en ik heb het aan mezelf te wijten.’
Þóra vond dat ironisch: misschien had de wraakvloek toch nog gewerkt, als je het zo bekeek. ‘Denk niet dat ik er plezier aan beleef om uw rouw te vergroten, maar ik moet u erop wijzen dat dit ook van invloed is geweest op andere dingen: er zit nu bijvoorbeeld een jongeman in de gevangenis, een vriend van Harald. De kennismaking met Harald heeft zijn leven kapotgemaakt.’
De vrouw keek door het raam. ‘Wat zal er met hem gebeuren?’
Þóra haalde haar schouders op. ‘Hij zal naar alle waarschijnlijkheid veroordeeld worden voor het niet aangeven van het vinden van een lijk en voor mishandeling en hij zal daar een tijdje voor moeten zitten. Hij kan waarschijnlijk niet meer doorgaan met zijn studie Geneeskunde. Ik heb zo het idee dat hij het zijn andere vrienden daarmee bespaart om in de zaak betrokken te worden, maar je weet maar nooit. Ik vermoed trouwens dat Harald hem in zijn testament heeft gezet. Als pleister op de wonde, zeg maar.’
‘Was hij naar uw idee een goede vriend van Harald?’ vroeg de vrouw en ze keek naar Þóra.
‘Ja, ik denk van wel. Hij hield in ieder geval zijn belofte aan hem, hoe walgelijk en dwaas die ook genoemd mag worden. Uw zoon koos geen vrienden met als uitgangspunt dat ze net zoals normale mensen waren.’
‘Ik zal voor hem zorgen,’ zei de vrouw zacht. ‘Dat is het minste wat ik kan doen. Hij kan in het buitenland Geneeskunde gaan studeren. We zullen er geen problemen mee hebben om dat te bewerkstelligen, ook al wordt hij waarschijnlijk veroordeeld voor wat hij heeft gedaan.’ Ze strekte haar vingers en balde haar vuisten, alsof ze last van haar gewrichten had. ‘Ik zou me beter voelen, als ik iets kon doen. Dat verzacht de pijn een beetje.’
‘Matthias kan daarvoor zorgen, als u dat echt meent.’ Þóra maakte aanstalten om op te staan. ‘Kan ik u met nog iets meer van dienst zijn?’ vroeg ze en ze hoopte oprecht dat dat niet het geval was. Ze had er eigenlijk genoeg van.
Amelia haalde haar handtas van de rug van haar stoel af en hing hem over haar schouder. Ze stond op en trok haar jas aan. Ze reikte Þóra de hand en ze schudde hem. ‘Dank u wel,’ zei ze en ze leek het te menen. ‘U stuurt ons de rekening; hij zal meteen worden betaald, zodra we hem ontvangen.’ Ze namen afscheid en Þóra liep snel in de richting van de uitgang. Ze kon niet wachten om in de frisse lucht te komen.
Onderweg kwam ze langs de zaal met de grote kaart van IJsland. Ze keek vanboven naar Matthias en Elisa, die rustig rond de horizontale reliëfkaart liepen. Matthias keek op toen hij haar van onderen af zag en pakte Elisa zachtjes bij haar bovenarm. Toen wees hij naar Þóra, zei een paar woorden en liep toen snel de trap op naar haar.
‘Hoe ging het?’ vroeg hij, terwijl ze langs het gedicht van Tómas Guðmundsson in de ruit van de deur liepen.
‘Goed, of slecht,’ antwoordde Þóra. ‘Ik weet het eerlijk gezegd niet.’
‘Je bent me een lunch schuldig,’ zei hij, terwijl hij de deur voor haar opendeed. ‘Maar aangezien ik een redelijke man ben en helemaal geen honger heb, ben ik bereid om het op een andere manier te vereffenen.’