Выбрать главу

Het vijfde hoofdstuk was een dikke stapel papier die bestond uit afschriften van een bankrekening in het buitenland. Harald Guntlieb stond te boek als de rekeninghouder en er werden op het eerste gezicht enorme bedragen op de rekening bijgeschreven, hoewel er aan het einde van het laatste afschrift weinig meer op de rekening stond. Met een markeerstift waren sommige transacties gearceerd: in roze grote geldopnames en in geel stortingen van hoge bedragen. Þóra zag al vlug dat wat met geel aangestreept was steeds hetzelfde bedrag betrof, dat aan het begin van elke maand overgemaakt was. Dat was een flinke smak geld, meer dan Þóra in een halfjaar verdiende, zelfs als ze veel opdrachten had. Dit moesten wel betalingen zijn uit het fonds waarvan Matthias gezegd had dat Harald dat van zijn grootvader geërfd had. Het was niet onwaarschijnlijk dat de betalingen uit deze erfenis dusdanig geregeld waren dat Harald ze met vaste regelmaat uitgekeerd kreeg in plaats van alles in één keer in bezit te krijgen. In veel gevallen werden zulke regelingen getroffen, indien de erfgenaam jong was, en dan alleen tot een vastgestelde leeftijd bereikt was. De leeftijdsgrens hing ervan af hoe betrouwbaar de jongere persoon was om wie het ging. Men had Harald Guntlieb duidelijk als niet erg verantwoordelijk beschouwd. Þóra rekende uit dat hij zevenentwintig jaar geweest moest zijn toen hij stierf en nog niet het volledige beheer over zijn vermogen gekregen had. Toch hadden zich aanzienlijke bedragen op zijn rekening opgehoopt en het was duidelijk dat Haralds levensuitgaven ver onder datgene lagen wat hij elke maand tot zijn beschikking had.

Voor de gemarkeerde opnames gold iets volkomen anders. Ze waren heel verschillend en ze vonden zonder enige regelmatige tussenpozen plaats, voor zover Þóra kon zien. Er waren naast de meeste opnames opmerkingen geschreven, en waar dit niet al te grote opnames betrof las Þóra eroverheen. Een paar opmerkingen begreep Þóra meteen toen ze ze las: zo stond er bijvoorbeeld ‘bmw’ bij een grote uitgave aan het begin van augustus en Þóra concludeerde dat Harald op IJsland een auto gekocht had. Van andere opmerkingen kon ze helemaal niets maken: ‘Urteil G.G.’ stond bijvoorbeeld bij een enorme uitgave uit de tijd dat Harald nog in München studeerde. Urteil betekende ‘oordeel’ en het eerste dat bij Þóra opkwam was dat Harald iemand betaald had om de reden voor zijn ontslag uit het leger te verdoezelen. De datering klopte echter op geen enkele wijze en ze kon zich niet indenken waar ‘G.G.’ voor stond. Bij een andere uitgave stond Schädel, wat ‘schedel’ betekende; op een andere plaats ‘Gestell’ waarvan ze niet wist wat het betekende. Ze vond meer onsamenhangende uitgaven waar ze maar beter niet te veel tijd aan kon verspillen.

Þóra zag twee geldopnames die haar bijzondere belangstelling wekten. Bij de ene, die een paar jaar oud was en een bedrag van rond de tweeënveertigduizend euro betrof, stond alweer de Latijnse term Malleus Maleficarum en bij de andere, die veel recenter en hoger was, was een vraagteken geplaatst. Dat was waarschijnlijk het geld waarvan Matthias beweerde dat het verdwenen was, ruim driehonderdtienduizend euro. Het was niet vreemd dat Matthias eraan twijfelde dat zo’n bedrag zou zijn opgegaan aan drugs. De jongen had als een waanzinnige drugs moeten hebben gebruikt om dergelijke bedragen eraan uit te geven, zelfs al was hij in het gezelschap van Keith Richards geweest. Bovendien leek het, te oordelen naar deze bankrekening, te kloppen dat het Harald niet aan geld ontbroken had, ondanks uitgaven van dit kaliber.

Ze bladerde verder door de volgende bladzijden die een overzicht van het gebruik van Haralds creditcard lieten zien, een maand voordat hij stierf. Ze nam de gegevens door en zag dat het grootste deel was besteed in restaurants en cafés; er was een enkele uitgave in een kledingzaak. De restaurants hadden gemeen dat ze ‘trendy’ waren, zoals haar vriendin Laufey zou zeggen. Opmerkelijk weinig uitgaven waren in supermarkten gedaan. Þóra’s oog viel op een grote uitgave die medio september in Hotel Rangá gedaan was, een uitgave gespecificeerd met ‘Vliegschool’ en ook een veel lager bedrag in – nota bene – de kinderboerderij, gedateerd eind september. Verder waren er veel kleine uitgaven in een dierenwinkel in de omgeving van Reykjavík. Misschien had Harald van dieren gehouden of was hij bezig geweest zich bij een alleenstaande moeder in het gevlei te brengen. Nog iets om Matthias naar te vragen. Het hoofdstuk over Haralds financiën hield bij dit overzicht op. Þóra keek op de klok en zag dat ze prima opschoot.

Ze besloot de map even te laten voor wat die was. Ze draaide zich om naar haar computer en deed een poging om Malleus Maleficarum op het internet op te zoeken. Meer dan vijfenvijftigduizend webpagina’s stonden haar bij het afronden van de zoektocht ter beschikking. Ze vond er meteen een die er veelbelovend uitzag; uit de samenvatting van de inhoud van de pagina bleek dat de Latijnse term ‘Heksenhamer’ betekende en de titel was van een boek uit 1486. Þóra klikte de link aan en er verscheen een tekst in het Engels. De enige afbeelding op de pagina was een oude tekening die een geboeide vrouw liet zien, die aan een ladder vastgebonden leek te zitten. Twee mannen waren gehaast bezig de ladder rechtop te zetten en hem met de vrouw eraan naar een grote brandstapel te draaien, vóór de ladder. Het was duidelijk dat ze op het punt stonden haar levend te verbranden. De vrouw keek met open mond op naar de hemel, maar het was Þóra niet duidelijk of het de bedoeling was van de kunstenaar de vrouw God te laten aanroepen of om Hem te verwensen. Haar wanhoop was in elk geval duidelijk. Þóra printte de pagina uit en liep snel naar de printer, voordat Bella de papieren eruit zou kunnen halen. Het meisje was per slot van rekening ook nog eens gelovig.

4

Hoewel er vijf vellen uit de printer kwamen gerold, voldeed niet één aan Þóra’s verwachtingen. De homepage had duidelijk meer omvat dan waarvoor op het beeldscherm plaats was en Þóra begon op weg terug naar haar werkkamer de teksten te lezen.

In een korte inleiding werd verteld dat Malleus Maleficarum ongetwijfeld een van de beruchtste boeken in de geschiedenis van de mensheid was. Het was voor het eerst in 1486 uitgegeven en moest een handleiding voor onderzoeksrecht zijn; het moest degenen die daarin werkzaam waren, leren heksen te herkennen en te vervolgen. Er werd gezegd dat het boek er nadruk op legde dat zwarte kunst en diverse volksgebruiken voortaan als godslasterlijk beschouwd werden en dat daar in die tijd de doodstraf op stond: zij die daaraan schuldig bevonden werden moesten op een brandstapel verbrand worden. Het boek bleek in drie delen onderverdeeld te zijn. Het eerste deel was bedoeld om mensen erover te informeren dat tovenaars en heksen echt waren, en ook hoe abnormaal en duivels zoiets was. Vervolgens vertelde het werk dat alleen al het geloven in zwarte kunst godslasterlijk was, wat klaarblijkelijk iets nieuws was. In het tweede deel was een opsomming te vinden van verschrikkelijke verhalen over wat heksen zoal uitvoerden. Seks met duivelse schepsels vierde hierbij hoogtij. Het derde en laatste deel legde de basis voor gerechtelijke vervolging van heksen. Er werd benadrukt dat folteringen toegestaan waren om bekentenissen te krijgen en dat allen in staat geacht werden om tegen degene te getuigen die van dergelijke misdaden beschuldigd werd, ongeacht hun reputatie of iets anders wat een getuige in andere gevallen onbekwaam of bevooroordeeld maakte.

Er werd gezegd dat de schrijvers van de tekst twee dominicanen waren: Jakob Sprenger, de toenmalige rector magnificus van de universiteit in Keulen, en Heinrich Kramer, hoogleraar in de Godgeleerdheid aan de universiteit van Salzburg en aangesteld als ‘Inquisitor’ bij het onderzoeksgerechtshof in Tirol. Van laatstgenoemde werd verondersteld dat hij een groter aandeel in het geschrift had gehad, aangezien hij vanaf 1476 een aanzienlijke bijdrage aan de vervolging van heksen geleverd had. Het werk werd geacht geschreven te zijn op initiatief van de toenmalige paus, Innocentius viii, die te oordelen naar wat er over hem te lezen stond nu niet bepaald een charmant persoon was. Hij zou het startsein hebben gegeven voor de heksenjachten in Europa met de uitgave van een pauselijke verklaring op 5 december 1484, getiteld Daarin werd het onderzoeksgerechtshof toegestaan heksen te vervolgen en werd hekserij aan godslastering gelijkgesteld.