Выбрать главу

Robert Jordan & Brandon Sanderson

Het Licht van Weleer

Voor Harriet,

het licht in het leven van Robert Jordan,

en voor Emily,

het licht in dat van mij.

En de Schaduw viel over het land, en de wereld werd steen voor steen gekliefd. De oceanen vluchtten, de bergen werden opgeslokt en de naties werden verspreid naar de acht hoeken van de wereld. De maan was als bloed en de zon was als as. De zeeën kookten en de levenden benijdden de doden. Alles werd gebroken, alles behalve de herinnering ging verloren, en één herinnering boven alle andere, aan hij die de Schaduw en het Breken van de wereld bracht. En hem noemden ze Draak.

— uit Aleth nin Taerin alta Camora, Het Breken van de wereld.
Onbekende auteur, Vierde Eeuw

Proloog

Bij gevallen gratie en vaandels

Bayrd kneep met duim en wijsvinger in de munt en kreeg een onbehaaglijk gevoel toen hij het metaal voelde meegeven.

Hij deed zijn duim omhoog. De koperen munt droeg nu duidelijk zijn duimafdruk, waarin het flakkerende fakkellicht werd weerkaatst. Hij voelde zich verkild, alsof hij de nacht in een kelder had doorgebracht.

Zijn maag knorde. Alweer.

De fakkels knetterden in een harde windvlaag uit het noorden. Bayrd zat met zijn rug tegen een grote steen midden in het legerkamp. De andere mannen warmden hun handen bij de verschillende vuurplaatsen en mopperden hongerig; hun voedselvoorraad was allang bedorven. Enkele soldaten stalden hun metalen voorwerpen – zwaarden, pantsergespen, maliën – op de grond uit, als linnen dat ze te drogen legden. Misschien hoopten ze dat het metaal weer hard zou worden als de zon opkwam.

Bayrd rolde de zacht geworden munt tot een balletje tussen zijn vingers. Het Licht beware ons, dacht hij. Licht... Hij liet het balletje op het gras vallen en pakte de stenen weer op waaraan hij had gewerkt.

‘Ik wil weten wat hier is gebeurd, Karam!’ snauwde heer Jarid. Hij en zijn raadgevers stonden bij een tafel die bezaaid lag met kaarten. ‘Ik wil weten hoe ze zo dichtbij hebben kunnen komen, en ik wil het hoofd van die verrekte Duistervriend van een Aes Sedai-koningin!’ Jarid sloeg met zijn vuist op tafel. Vroeger was er nooit zoveel waanzinnige hartstocht in zijn ogen te zien geweest, maar hij was veranderd door de druk die op zijn schouders rustte; door de verloren proviand, de vreemde gebeurtenissen in de nacht.

Achter Jarid lag de bevelstent overhoop. Jarids haar – dat lang was geworden tijdens hun verbanning – wapperde om zijn hoofd en zijn gezicht werd gebaad in grillig fakkellicht. Er hingen nog stukjes dood gras aan zijn jas, van toen hij de omgevallen tent uit was gekropen.

Stomverbaasde bedienden porden tegen de ijzeren tentharingen die – net als al het andere metaal in het kamp – zacht waren geworden. De bevestigingsringen van de tent waren uitgerekt en geknapt als warme was.

Het rook ook niet zoals het hoorde. Er hing een bedompte lucht, als in een kamer waar al jaren niemand meer is geweest. Op een open plek in het bos hoorde het niet naar oeroud stof te ruiken. Bayrds maag knorde weer. Licht, wat zou hij graag iets te eten hebben. Hij richtte zijn aandacht op zijn werk en klopte met een van de stenen op de andere.

Hij hield de stenen vast zoals zijn oude opa hem had geleerd toen hij nog een jongen was. Zijn aandacht voor de stenen die hij bewerkte hielp de honger en kou op afstand te houden. Er was in ieder geval nog iéts massief in deze wereld.

Heer Jarid keek fronsend zijn kant op. Bayrd was een van de tien mannen die Jarid vannacht had aangewezen om hem te bewaken. ‘Ik zal Elaynes hoofd krijgen, Karam,’ zei Jarid, die zich weer omdraaide naar zijn kapiteins. ‘Deze onnatuurlijke nacht is het werk van haar heksen.’

‘Haar hoofd?’ Eri’s sceptische stem kwam van de zijkant. ‘En hoe moeten we u dat hoofd bezorgen?’

Heer Jarid draaide zich om, net als de anderen rondom de met fakkels verlichte tafel. Eri staarde naar de lucht; op zijn schouder droeg hij een teken: een gouden everzwijn dat voor een rode speer uit stormde. Het was het kenmerk van heer Jarids persoonlijke wacht, maar Eri klonk niet erg eerbiedig. ‘Hoe moeten we dat hoofd eraf krijgen, Jarid? Het eraf bijten, soms?’

Iedereen in het kamp werd stil van die opstandige vraag. Bayrd onderbrak aarzelend zijn werk. Goed, er werd al een tijdje gekletst dat heer Jarid zo warrig was geworden, maar dit?

Jarid begon te sputteren en zijn gezicht liep rood aan van woede. ‘Hoe durf je zo’n toon tegen me aan te slaan? Een van mijn eigen wachters?’

Eri bleef naar de bewolkte hemel kijken.

‘Ik hou twee maanden loon van je in,’ snauwde Jarid, maar zijn stem sloeg over. ‘Ik onthef je van je rang en tot nader order mag je latrines uitscheppen. Als je me nog eens aanspreekt, snij ik je tong eruit.’

Bayrd rilde in de koude wind. Eri was de beste man die ze hadden in wat er nog restte van hun rebellenleger. De andere wachters verplaatsten ongemakkelijk hun gewicht en hielden hun blik neergeslagen.

Eri keek naar de edele en glimlachte. Hij zei geen woord, maar eigenlijk hoefde dat ook niet. Zijn tong uitsnijden? Elk metalen voorwerp in het kamp was zacht als reuzel geworden. Jarids eigen mes, krom en gedraaid, lag op tafel; het was dun uitgerekt toen hij het uit de schede had getrokken. En zijn jas hing open; er hadden zilveren knopen op gezeten.

‘Heer Jarid...’ begon Karam. De jonge heer van een lager huis dat trouw aan hem had gezworen, had een smal gezicht en volle lippen. ‘Denkt u echt... denkt u echt dat dit het werk is van de Aes Sedai? Al het metaal in het kamp?’

‘Natuurlijk,’ blafte Jarid. ‘Wat zou het anders moeten zijn? Ga me nou niet vertellen dat jij die onzinverhaaltjes gelooft. De Laatste Slag? Bah.’ Hij keek weer naar de tafel. Daarop uitgerold, met kiezels op de hoeken om ze te verzwaren, lag een kaart van Andor.

Bayrd richtte zijn aandacht weer op zijn stenen. Hak, hak, hak. Leisteen en graniet. Het had wat moeite gekost om geschikte stukken van elk te vinden, maar zijn opa had Bayrd allerlei soorten stenen leren herkennen. De oude man had zich verraden gevoeld toen Bayrds vader was vertrokken om slager te worden in de stad, in plaats van in het familiebedrijf te blijven werken.

Zacht, glad leisteen. Bultig, ribbelig graniet. Ja, sommige dingen in de wereld waren nog steeds massief. Een paar dingen. Tegenwoordig was er niet veel meer waar je op kon rekenen. Ooit on verzettelijke edelen waren nu zo zacht als... nou, zo zacht als metaal. De hemel was kolkend zwart en moedige mannen – mannen naar wie Bayrd lang had opgekeken – lagen ’s nachts trillend en jammerend in hun dekenrol.

‘Ik ben ongerust, Jarid,’ zei Davies. Heer Davies was een oudere man en kwam het dichtst in de buurt van wat je Jarids vertrouweling zou kunnen noemen. ‘We hebben al dagen niemand meer gezien. Geen boeren, geen soldaten van de koningin. Er is iets aan de hand. Er is iets mis.’

‘Ze heeft de mensen weggcliaald,’ grauwde Jarid. ‘Ze bereidt een aanval voor.’

‘Volgens mij negeert ze ons, Jarid,’ zei Karam, kijkend naar de hemel. Er kolkten nog steeds wolken. Het leek maanden geleden dat Bayrd nog een heldere hemel had gezien. ‘Waarom zou ze moeite doen? Onze mannen komen om van de honger. Al ons eten bederft. De voortekenen...’

‘Ze probeert ons onder druk te zetten,’ hield Jarid vol, met grote, hartstochtelijke ogen. ‘Dit is het werk van de Aes Sedai.’

Ineens viel er een stilte over het kamp. Stilte, op Bayrds stenen na. Hij had zich nooit echt een slager gevoeld, maar hij had een thuis gevonden bij de wacht van zijn heer. Koeien aan repen snijden of mannen aan repen snijden, het was opmerkelijk gelijksoortig werk. Het zat hem dwars hoe moeiteloos hij van het een was overgestapt naar het ander.

Hak, hak, hak.

Eri draaide zich om. Jarid keek argwanend naar de wachter, alsof hij al klaarstond om hem een nog zwaardere straf op te leggen.

Hij is niet altijd zo erg geweest, dacht Bayrd. Hij wilde de troon voor zijn vrouw, maar welke edele zou dat niet willen? Jarid Sarand. Het viel niet mee om de man achter die naam te zien. Bayrds familie eerbiedigde het huis Sarand al generaties lang.