‘Wat hij doet is volkomen, onvervalst kwaadaardig,’ beaamde Pevara. ‘Dit is niet langer een breuk tussen mannen die de ene leider volgen en mannen die een andere volgen. Dit is het werk van de Duistere, Androl. De Zwarte Toren is onder de Schaduw gevallen. Daar moet je je bij neerleggen.’
‘De Zwarte Toren is een droom,’ zei hij, kijkend in haar ogen. ‘Een toevluchtsoord voor mannen die kunnen geleiden, een plek voor onszelf. Hier hoeven mannen niet bang te zijn, te vluchten of zich aan haatgevoelens te onderwerpen. Ik zal dat niet afstaan aan Taim. Dat weiger ik.’
Het werd stil in de kamer, op het getik van de regen op de ramen na. Emarin begon te knikken, en Canler stond op en pakte Androl bij de arm.
‘Je hebt gelijk,’ zei Canler. ‘Ik mag branden als je geen gelijk hebt, Androl. Maar wat kunnen we dóén? We zijn zwak, in de minderheid.’ ‘Emarin,’ begon Androl, ‘heb je wel eens gehoord van de Opstand bij Knoks?’
‘Ja. Die heeft destijds behoorlijk wat ophef veroorzaakt, zelfs buiten Morland.’
‘Smerige Morlanders,’ blafte Canler. ‘Ze stelen eerst je jas van je lijf, en dan slaan ze je in elkaar als je er niet meteen je laarzen bij aanbiedt.’
Emarin trok één wenkbrauw op.
‘Knoks lag een stuk buiten Lugard, Canler,’ zei Androl. ik denk dat de mensen daar niet veel anders zijn dan Andoranen. Die opstand was... o, een jaar of tien geleden alweer.’
‘Een groep boeren zette hun heer uit de macht,’ vertelde Emarin. ‘Hij verdiende het, volgens alle verslagen. Desartin was een verschrikkelijke kerel, vooral voor mensen die beneden hem stonden. Hij had een legertje soldaten, een van de grootste buiten Lugard, en het leek erop dat hij zijn eigen koninkrijkje had opgezet. En de koning kon er helemaal niets tegen doen.’
‘En Desartin werd afgezet?’ vroeg Canler.
‘Door gewone mannen en vrouwen die genoeg hadden van zijn wreedheid,’ beaamde Androl. ‘Uiteindelijk schaarden veel van de huurlingen die zijn trawanten waren geweest zich aan onze kant. Hoewel hij zo sterk had geleken, leidde zijn verrotte inborst tot zijn ondergang. Het lijkt hier al erg, maar de meeste van Taims mannen zijn niet trouw aan hem. Mannen zoals hij wekken geen gevoelens van trouw bij andere mensen. Ze verzamelen trawanten, anderen die hopen mee te delen in de macht of rijkdom. We kunnen en zullen hem afzetten.’
De anderen knikten, maar Pevara keek met getuite lippen naar hem. Androl voelde zich toch een beetje een dwaas; hij vond niet dat de anderen hem moesten volgen, in plaats van een verfijnde man als Emarin of een sterke persoon als Nalaam.
Vanuit zijn ooghoeken zag hij de schaduwen onder de tafel langer worden, naar hem reiken. Hij beet zijn kiezen op elkaar. Ze zouden hem toch niet durven aanvallen met zoveel mensen om hem heen? Als de schaduwen hem wilden verslinden, zouden ze wachten tot hij alleen was, of tot hij ging slapen.
’s Nachts was hij doodsbang.
Ze komen nu wanneer ik saidin niét vasthoud, dacht hij. Maar de Bron is gereinigd! Ik zou niet nóg waanzinniger moeten worden!
Hij omklemde de zitting van zijn kruk tot de angst afnam en de duisternis zich terugtrok. Canler – die voor zijn doen erg vrolijk leek – zei dat hij iets te drinken ging halen. Hij liep naar de deur, maar toen niemand aanstalten maakte om met hem mee te gaan, aarzelde hij.
‘Ik kan ook wel iets te drinken gebruiken, eigenlijk,’ zei Pevara met een zucht, en ze liep met hem mee.
Androl ging verder met zijn werk. Terwijl hij dat deed, trok Emarin een kruk bij en kwam naast hem zitten. Hij deed het heel achteloos, alsof hij alleen maar een goede plek zocht om zich te ontspannen en uit het raam te kijken.
Maar Emarin was er de man niet naar om dingen te doen zonder dat hij daar een of meerdere redenen voor had. ‘Jij hebt gevochten tijdens de Opstand bij Knoks,’ zei hij zacht.
‘Heb ik dat gezegd?’ Androl hervatte zijn werk aan het leer.
‘Je zei dat toen de huurlingen overliepen, ze met jullie mee vochten. Je zei “ons” toen je het over de opstandelingen had.’
Androl aarzelde. Ik mag branden. Ik moet mezelf echt beter in de hand houden. Als Emarin het had opgemerkt, kon het Pevara ook niet zijn ontgaan.
‘Ik was toevallig op doortocht,’ zei Androl, ‘en werd meegesleept in iets onverwachts.’
‘Je hebt een vreemd en geschakeerd verleden, mijn vriend,’ zei Emarin. ‘Hoe meer ik erover hoor, hoe nieuwsgieriger ik word.’
‘Ik ben niet de enige met een boeiend verleden,’ zei Androl zachtjes, ‘heer Algarin van Huis Pendaloan.’
Emarin schoof achteruit en zijn ogen werden groot. ‘Hoe wist je dat?’
‘Fanshir had een boek over Tyreense nobele huizen,’ antwoordde Androl, verwijzend naar een van de Asha’man-soldaten die geleerde was geweest voordat hij naar de Toren was gekomen. ‘Er stond een merkwaardige opmerking in. Een geslacht met een geschiedenis van mannen die leden onder een niet nader genoemd probleem, van wie de laatste zijn huis een jaar of tien geleden had beschaamd.’
‘Ik begrijp het. Nou, ik neem aan dat het niet zo’n heel grote verrassing is dat ik een edele ben.’
‘Een edele die ervaring heeft met de Aes Sedai,’ vervolgde Androl, ‘en die ze met eerbied behandelt, ondanks – of juist vanwege – wat ze met zijn familie hebben gedaan. Een Tyreense edele, moet ik erbij zeggen. Die het niet erg vindt te dienen onder wat je boerenjongens zou kunnen noemen en die zich in burgeropstandelingen kan verplaatsen. Als ik het zeggen mag, mijn vriend, dat is géén gangbare houding onder je landgenoten. Ik denk dus dat je zelf ook een vrij boeiend verleden hebt.’
Emarin glimlachte. ‘Daar heb je gelijk in. Je zou heel goed zijn in het Spel der Huizen, Androl.’
‘Niet bepaald,’ zei Androl met een grimas. ‘De laatste keer dat ik het probeerde, ging ik bijna...’ Hij brak zijn zin af.
‘Wat?’
‘Dat zeg ik liever niet,’ antwoordde Androl met een blos op zijn wangen. Hij zou dat deel van zijn leven niét gaan vertellen. Licht, als ik zo doorga, zullen de mensen nog denken dat ik net zo’n verhalenverteller ben als Nalaam.
Emarin draaide zich om en keek naar de regen die langs het raam stroomde; elke nieuwe druppel die landde, duwde heel even het water eromheen weg voordat alles weer onderliep. ‘De Opstand bij Knoks slaagde maar heel korte tijd, als ik het me goed herinner. Binnen twee jaar had het nobele geslacht zich weer gevestigd, en de andersdenkenden werden verdreven of terechtgesteld.’
‘Ja,’ beaamde Androl zacht.
‘Dan moeten we het hier beter doen,’ zei Emarin, die hem weer aankeek. ‘Ik ben je man, Androl. Wij allemaal.’
‘Nee,’ zei Androl. ‘We zijn de mannen van de Zwarte Toren. Ik zal jullie aanvoeren als het moet, maar dit draait niet om mij, of jou, of iemand van ons afzonderlijk. Ik neem alleen de leiding totdat Logain terugkeert.’
Als hij ooit terugkeert, dacht Androl. Poorten naar de Zwarte Toren werken niet meer. Probéért hij wel terug te keren, maar is hij buitengesloten?
‘Goed dan,’ zei Emarin. ‘Wat gaan we doen?’
Buiten rommelde de donder. ‘Ik moet nadenken,’ zei Androl, die zijn stuk leer en zijn gereedschap weer oppakte. ‘Geef me één uur.’
‘Het spijt me,’ zei Jesamyn zachtjes, knielend bij Talmanes. ‘Ik kan niets meer doen. Die wond is te ver heen.’
Talmanes knikte en vouwde het verband weer dicht. De huid over zijn hele zij was zwart geworden, alsof hij bevroren was geweest.
De Kinsvrouw keek hem fronsend aan. Ze was een jeugdig ogende vrouw met goudblond haar, hoewel leeftijd soms erg lastig in te schatten was bij geleiders. ‘Ik kan haast niet geloven dat je nog kunt lopen.’
‘Ik zou het ook geen lopen noemen,’ bromde Talmanes voordat hij terugstrompelde naar de soldaten. Hij kon zich meestal nog wel op eigen houtje voortslepen, maar hij was nu steeds vaker duizelig-