Выбрать главу

‘Hoe lang vechten wel al, denk jij?’ vroeg Golever. De man had zijn tabberd verloren en droeg alleen nog zijn maliën. Een deel van de ringetjes langs de rechterkant was ingedeukt door de kling van een Trollok. De maliën hadden het gehouden, maar de bloedvlek daar wees erop dat een flink aantal ringetjes door Golevers gevoerde onderjas in zijn zij was gedreven. Het zag er niet al te ernstig uit, dus Galad zei er niets van.

‘Het is al middag,’ gokte Galad, hoewel hij door de wolken de zon niet kon zien. Hij was er vrij zeker van dat ze nu al vier of vijf uur vochten.

‘Denk je dat ze vannacht zullen stoppen?’ vroeg Golever.

‘Dat betwijfel ik,’ antwoordde Galad. ‘Als deze slag al zo lang duurt.’

Golever keek hem bezorgd aan. ‘Denk je...’

‘Ik kan niet bijbenen wat er gebeurt. Cauton heeft zoveel troepen hierheen gestuurd, en hij heeft iedereen van de Hoogvlakte gehaald, voor zover ik kan zien. Ik weet niet waarom. En het water in de rivier... Vind jij ook niet dat het lijkt alsof het met horten en stoten stroomt? De strijd stroomopwaarts zal wel slecht gaan...’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Als ik meer van het slagveld kon zien, zou ik Cautons strategie misschien begrijpen.’

Hij was soldaat. Een soldaat hoefde niet de hele veldslag te begrijpen om zijn bevelen op te volgen. Maar Galad was meestal wel in staat om de strategie van zijn leger af te leiden uit de bevelen die werden gegeven.

‘Heb je je ooit een zo grote strijd voorgesteld?’ vroeg Golever, om zich heen kijkend. Arganda’s infanterie beukte in op de Trolloks bij de rivier. Steeds meer Schaduwgebroed kwam aan de overkant aan. Geschrokken besefte Galad dat de rivier nu helemaal niet meer stroomde.

Het Schaduwgebroed had in het afgelopen uur wat houvast gekregen, maar nu bleek dat Cauton gelijk had gehad toen hij zoveel soldaten hierheen stuurde. De mannen bij de ruïnes konden alleen nog maar vechten omdat ze eerder al zoveel Trolloks hadden verslagen, toen die probeerden de rivier over te komen.

Het zou nog altijd een taai gevecht worden, maar de aantallen waren nu gelijkwaardiger. Cauton had geweten dat de rivier zou opdrogen. Daarom had hij hier zoveel troepen heen gestuurd, om deze bestorming vanaf de andere kant in te dammen.

Licht, dacht Galad, Ik sta te kijken naar een Spel der Huizen op het slagveld. Hij had Cauton echt te laag ingeschat.

Ineens viel er ongeveer twintig passen verderop een loden bal met een rode slinger uit de lucht, die een dode Trollok op de schedel raakte. Ver boven hem krijste de raken en vloog door. Galad reed ernaartoe, en Golever stapte af om de brief voor hem te pakken. Poorten waren handig, maar raken konden het hele slagveld overzien, banieren van specifieke mannen opzoeken en daar bevelen afleveren.

Golever gaf hem de brief, en Galad haalde zijn codelijst uit de leren envelop die hij in de schacht van zijn laars meedroeg. De code was eenvoudig: een lijst getallen met woorden ernaast. Als in bevelen niet het juiste woord bij het juiste getal stond, waren ze verdacht.

Damodred, stond er, ga met een dozijn van je beste mannen uit bet tweeëntwintigste eskader langs de rivier naar de Hawalvoorde. Stop zodra je Elaynes banier kunt zien en wacht daar op nadere bevelen. P.S. Als je Trolloks ziet met vechtstokken, stel ik voor dat je Golever eropaf stuurt, want ik weet dat jij daar moeite mee hebt.

Mart.

Galad zuchtte en liet Golever de brief zien. Volgens de code was dit een echt bevel, want in zijn codelijst stonden het getal tweeëntwintig en het woord ‘vechtstok’ naast elkaar.

‘Wat wil hij van ze?’ vroeg Golever.

‘Ik wou dat ik het wist,’ antwoordde Galad. Dat wenste hij echt.

‘Ik zal een paar mannen optrommelen,’ zei Golever. ‘Ik neem aan dat je Harnesh wilt, en Mallone, Brokel...’ Hij somde een hele lijst op.

Galad knikte. ‘Goede keus. Nou, ik kan niet zeggen dat ik dit bevel betreur. Mijn zus is het slagveld op gekomen, schijnbaar. Ik wil een oogje op haar houden.’ Daarnaast wilde hij uitzicht hebben op een ander deel van het slagveld. Misschien zou hij dan begrijpen wat Cauton deed.

‘Zoals u beveelt, heer Kapitein,’ zei Golever.

De Duistere viel aan.

Het was een poging om Rhand te verscheuren, hem stukje bij beetje te vernietigen. De Duistere wilde alle elementen waaruit Rhand bestond wegvagen.

Rhand kon niets grijpen, kon niet schreeuwen. Deze aanval werd niet uitgevoerd op zijn lichaam, want hij had geen werkelijk lichaam op deze plek, alleen maar een herinnering aan een lichaam.

Rhand hield zichzelf bij elkaar. Met moeite. In de greep van deze verschrikkelijke aanval verdween elke gedachte aan het verslaan van de Duistere. Rhand kon niets verslaan. Hij kon zichzelf amper bij elkaar houden.

Dit gevoel was met geen pen te beschrijven. Het leek wel alsof de Duistere hem verscheurde en tegelijkertijd probeerde te pletten, en hij kwam uit oneindig veel richtingen op Rhand af, allemaal tegelijk, als een beukende golf.

Rhand viel op zijn knieën. Het was slechts een projectie van hem die dat deed, maar voor hem voelde het echt.

Een eeuwigheid verstreek.

Rhand doorstond het. De verpletterende druk, het lawaai van de vernietiging. Hij onderging het op zijn knieën, met zijn vingers gekromd als klauwen, terwijl het zweet van zijn voorhoofd gutste. Hij onderging het en keek op.

‘Is dat alles wat je hebt?’ grauwde Rhand.

IK ZAL WINNEN.

‘Jij hebt me sterk gemaakt,’ zei Rhand met knarsende stem. ‘Elke keer als jij of je onderdanen probeerden me te vernietigen, was jullie falen als de klap van een smidshamer op metaal. Deze poging...’ Rhand haalde diep adem. ‘Deze poging van je is niets. Ik zal niet breken.’

JE VERGIST JE. DIT IS GEEN POGING OM JE TE VERNIETIGEN. DIT IS VOORBEREIDING.

‘Waarvoor?’

OM JE DE WAARHEID TE TONEN.

Fragmenten van het Patroon... draden... begonnen ineens te draaien en splitsten zich als honderden vloeiende stroompjes van de hoofdmassa van licht af. Hij wist dat dit niet echt het Patroon was, net zomin als wat hij van zichzelf zag echt zijn lichaam was. Om iets te interpreteren wat zo overstelpend was als de structuur van de schepping, had zijn geest een soort beeldvorming nodig. Dit was wat zijn bewustzijn uitkoos.

De draden draaiden, een beetje zoals draden in een weving van de Ene Kracht, alleen waren het er duizenden en nog eens duizenden en de kleuren waren uiteenlopender, levendiger. Elke draad was recht, alsof hij strak werd getrokken. Of als een lichtstraal.

Ze kwamen bijeen als een kleed op een weefgetouw en bouwden een visioen om hem heen. Een terrein met slijmerige grond, planten met zwarte spikkels, bomen met takken die als slappe armen omlaag hingen.

Het werd een plek. Een werkelijkheid. Rhand werkte zichzelf overeind en voelde de aarde onder zijn voeten. Hij rook een brandlucht. Hij hoorde... gekreun van verdriet. Rhand draaide zich om en zag dat hij op een grotendeels kale helling stond, boven een donkere stad met zwartstenen muren. De gebouwen stonden dicht opeengepakt en waren gedrongen en onversierd als bunkers.

‘Wat is dit?’ fluisterde Rhand. Iets aan deze plek kwam hem bekend voor. Hij keek op, maar hij kon de zon niet zien achter de wolken die de hemel domineerden.

HET IS WAT ZAL ZIJN.

Rhand tastte naar de Ene Kracht, maar hij deinsde walgend achteruit. De smet was teruggekeerd, alleen nu erger... veel erger. Waar het ooit een donker laagje op het gesmolten licht van saidin was geweest, was het nu een zo dikke laag dat hij er niet doorheen kon komen. Hij zou de duisternis moeten opzuigen, zich er helemaal in moeten hullen om bij de Ene Kracht eronder te komen, als die er nog wel was. Alleen al bij de gedachte kwam er gal omhoog in zijn keel en moest hij zich uit alle macht beheersen om niet over te geven.

Hij voelde zich aangetrokken tot dat fort verderop. Waarom had hij het gevoel dat hij het hier kende? Hij was in de Verwording, dat was duidelijk te zien aan de planten. Alsof dat nog niet genoeg was, rook hij ook de verrotting in de lucht. De hitte was die van een moeras in de zomer: verzengend en bedrukkend, ondanks de wolken.