Выбрать главу

Dertien mensen. En dertien Myrddraal, verzameld onder die bewolkte hemel. Voor het eerst sinds het begin van het visioen voelde Rhand angst. Nee, niet dit. Alles behalve dit.

Stel dat ze hem Bekeerden? Dit was niet echt, maar het was wel een versie van de werkelijkheid. Een spiegelwereld, geschapen door de Duistere. Wat zou het met Rhand doen als ze hem hier Bekeerden? Was hij zo gemakkelijk in de val gelopen?

Hij begon zich in paniek te verzetten tegen zijn boeien van Lucht. Dat was zinloos, natuurlijk.

‘Je bent wel een bijzondere,’ zei Nynaeve, die zich naar hem omdraaide. Ze oogde geen dag ouder dan toen hij haar had achtergelaten in de grot, maar er waren wel een paar verschillen. Ze droeg haar haar weer in een vlecht, en haar gezicht was smaller... strenger. En die ogen.

Die ogen klopten helemaal niet.

‘Hoe heb je daarbuiten overleefd?’ vroeg ze aan hem. ‘Hoe ben je zo lang aan de aandacht ontsnapt?’

‘Ik kom van een plek waar de Duistere niet regeert.’

Nynaeve lachte. ‘Belachelijk. Een kinderverhaaltje. De Grote Heer heeft altijd geregeerd.’

Rhand zag het. Zijn verbinding met het Patroon, de glinstering van halve waarheden en beschaduwde paden. Deze mogelijkheid... het kon gebeuren. Het was één pad dat de wereld kon nemen. De Duistere had hier de Laatste Slag gewonnen en het Rad des Tijds gebroken.

Daardoor had hij het kunnen herscheppen, het Patroon op een andere wijze kunnen draaien. Iedereen die leefde was het verleden vergeten, en nu wisten ze alleen nog wat de Duistere in hun geest had geplant. Rhand kon de waarheid, de geschiedenis van deze plek, lezen in de draden van het Patroon die hij eerder had aangeraakt.

Nynaeve, Egwene, Logain en Cadsuane waren nu Verzakers, tegen hun wil tot de Schaduw Bekeerd. Moiraine was terechtgesteld omdat ze te zwak was.

Elayne, Min, Aviendha... zij waren overhandigd om te worden gemarteld, eindeloos, bij Shayol Ghul.

De wereld was een levende nachtmerrie. Elke Verzaker regeerde als tiran over zijn of haar eigen stukje van de wereld. Een eindeloze herfst hield aan terwijl ze legers, Gruwheren en groeperingen tegen elkaar opzetten. Een eeuwige strijd.

De Verwording had zich uitgestrekt naar alle oceanen. Seanchan bestond niet meer, zodanig verwoest en geblakerd dat er niet eens meer ratten en kraaien konden overleven. Iedereen die kon geleiden werd al jong ontdekt en Bekeerd. De Duistere wilde voorkomen dat iemand weer hoop terugbracht in de wereld.

En dat zou ook nooit meer iemand doen.

Rhand schreeuwde toen de dertien begonnen te geleiden.

‘Is dat alles wat je hebt?’ brulde Rhand.

Ze duwden met hun wilskracht tegen die van hem. Hij voelde ze alsof er spijkers in zijn schedel werden geslagen. Hij duwde terug met alles wat hij in zich had, maar de anderen zetten een bónzende druk op hem. Elke bons, net als de klap van een bijl, kwam dichterbij en boorde in hem.

EN DUS WIN IK.

Het falen raakte Rhand hard, de wetenschap dat wat hier gebeurde zijn schuld was. Nynaeve, Egwene, Bekeerd tot de Schaduw vanwege hem. Degenen die hij liefhad waren speeltjes van de Schaduw geworden.

Rhand had hen moeten beschermen.

IK WIN. ALWEER.

‘Denk je dat ik nog dezelfde jongeling ben die Ishamael probeerde bang te maken?’ schreeuwde Rhand, die zijn angst en schaamte onderdrukte.

HET GEVECHT IS VOORBIJ.

‘HET IS NOG NIET BEGONNEN!’ brulde Rhand.

De werkelijkheid om hem heen brak weer op in linten van licht. Nynaeves gezicht werd verscheurd, raakte los als kant met een losse draad. De grond brak op en het fort verdween.

Rhand viel uit boeien van Lucht die er nooit echt waren geweest. De kwetsbare werkelijkheid die de Duistere had geschapen, tornde zich los in afzonderlijke onderdelen. Draden van licht kronkelden naar buiten, trillend als de snaren van een harp.

Ze wachtten erop om geweven te worden.

Rhand zoog lucht tussen zijn tanden door en keek naar de duisternis achter de draden. ‘Deze keer blijf ik niet werkeloos zitten en alles ondergaan, Shaitan. Ik laat me niet vangen in jouw nachtmerries. Ik ben meer geworden dan ik ooit eerder was.’

Rhand greep de draden die om hem heen draaiden en pakte ze; honderden en nog eens honderden. Er was hier geen Vuur, Lucht, Aarde, Water of Geest... deze draden waren eenvoudiger, verschillend. Elk ervan was enig in zijn soort. In plaats van Vijf Krachten waren het er duizenden.

Rhand pakte ze, verzamelde ze en hield de structuur van de schepping zelf in zijn hand.

Toen geleidde hij ermee, spon ze uit tot een andere mogelijkheid.

‘En nu,’ zei Rhand, die diep inademde en probeerde de verschrikking van wat hij had gezien van zich af te zetten. ‘Nu zal ik jóu laten zien wat er gaat gebeuren.’

Brin maakte een buiging. ‘De mannen staan op hun plaats, Moeder.’

Egwene haalde diep adem. Mart had de troepen van de Witte Toren over de droge rivierbedding onder de voorde en om de westkant van de moerassen heen gestuurd. Het werd tijd dat Egwene zich bij hen aansloot. Ze aarzelde even, kijkend door de Poort naar Marts bevelspost. Egwene keek in de ogen van de Seanchaanse vrouw aan de overkant van de tafel, waar ze keizerlijk op haar troon zat.

Ik ben nog niet klaar met jou, dacht Egwene.

‘Kom mee,’ zei ze. Ze draaide zich om en gebaarde naar Yukiri dat ze de Poort naar Marts gebouw kon sluiten. Ze streek met haar vingers over Vora’s sa’angreaal, die ze in haar hand hield terwijl ze haar tent uit beende.

Ze aarzelde toen ze daar iets zag. Iets kleins, op de grond. Kleine spinnenwebben van barsten in de stenen. Ze bleef staan en bukte zich.

‘Die verschijnen steeds vaker, Moeder,’ zei Yukiri, terwijl ze naast haar hurkte. ‘Volgens de verslagen kunnen de barsten zich verspreiden als Gruwheren geleiden. Vooral als er lotsvuur wordt gebruikt...’

Egwene raakte ze aarzelend aan. Hoewel ze aanvoelden als gewone barstjes, keken ze uit op niets. Zwart, veel zwarter dan de schaduwen in gewone barsten.

Ze weefde alle Vijf Krachten samen, tastend naar de barsten. Ja...

Ze wist niet helemaal zeker wat ze deed, maar de nieuwe weving bedekte de barsten als een verband. De duisternis vervaagde en liet gewone barstjes achter, en een dun laagje kristallen.

‘Dit is nieuw,’ zei Yukiri. ‘Wat was dat voor een weving?’

‘Weet ik niet,’ antwoordde Egwene. ‘Het voelde gewoon goed. Gawein, heb jij...’ Ze liet haar stem wegsterven.

Gawein.

Egwene stond met een ruk op. Ze herinnerde zich nog vaag dat hij haar bevelstent had verlaten om een luchtje te gaan scheppen. Hoe lang geleden was dat? Ze draaide langzaam om haar as om te voelen waar hij was. Door de binding kon ze bepalen in welke richting hij zich bevond, en ze stopte toen ze met haar gezicht naar hem toe stond.

Ze keek naar de rivierbedding, een stukje voorbij de voorde, waar Mart Elaynes troepen had neergezet.

O, Licht...

‘Wat is er?’ vroeg Silviana.

‘Gawein is gaan vechten,’ antwoordde Egwene, die haar stem met moeite kalm hield. Die wolkoppige stommeling! Had hij niet een uurtje of twee kunnen wachten totdat haar legers op hun plek stonden? Ze wist dat hij graag wilde vechten, maar hij had het op zijn minst met haar kunnen overleggen!

Brin kreunde zachtjes.

‘Laat iemand hem gaan halen,’ zei Egwene. Nu klonk haar stem wel kil, boos. Ze kon er niets aan doen. ‘Het lijkt erop dat hij zich bij de Andoraanse legers heeft aangesloten.’

‘Ik doe het wel,’ zei Brin, met zijn ene hand op zijn zwaard en de andere arm uitgestoken naar een van de verzorgers, ik ben niet meer in staat om legers te leiden, maar dit kan ik in ieder geval nog wel.’

Daar had hij gelijk in. ‘Neem Yukiri mee,’ zei ze. ‘Als je mijn dwaze zwaardhand hebt gevonden, Reis dan naar ons toe, ten westen van de moerassen.’

Brin maakte een buiging en trok zich terug. Siuan keek hem aarzelend na.

‘Je mag wel met hem meegaan,’ zei Egwene.

‘Is dat waar je me nodig hebt?’ vroeg Siuan.