‘Ik zal erover nadenken, Mandevwin,’ antwoordde Faile.
Hij knikte. De eenogige man was een goed bevelhebber, maar hij had de verbeeldingskracht van een baksteen. Eenvoudige mannen namen altijd aan dat anderen ook eenvoudige beweegredenen hadden. Hij kon zich niet voorstellen dat iemand als Vanin of Harnan, die de Bond al zo lang hielpen – op bevel, ongetwijfeld, om argwaan te voorkomen – nu ineens zoiets vreselijks zou doen.
Nu wist Faile in ieder geval dat ze niet zonder reden bezorgd was geweest. Die blik van pure angst in Vanins ogen toen hij was gesnapt was bevestiging genoeg, als hij niet ook nog met de Hoorn in zijn handen had gestaan. Ze had geen twéé Duistervrienden verwacht, en ze waren haar te slim af geweest met hun poging tot diefstal. Maar ze hadden ook de gevaren van de Verwording onderschat. Faile moest er niet aan denken wat er zou zijn gebeurd als ze niet de aandacht van dat beerachtige wezen hadden getrokken. Ze zou in haar tent zijn blijven zitten, wachtend op dieven die er intussen al met een van de machtigste voorwerpen ter wereld vandoor waren.
De hemel rommelde. Het donkere Shayol Ghul doemde op in de vallei van Thakan’dar, als onderdeel van een keten van lagere bergen. Het was hier koud, bijna winters. Het zou lastig worden om die top te bereiken, maar hoe dan ook zou ze deze Hoorn naar de legers van het Licht brengen voor de Laatste Slag. Ze legde haar vingers op de tas en voelde het metaal erin.
Verderop liep Olver over de levenloze grijze rotsen van de Verwoeste Landen, met zijn mes aan zijn riem alsof het een zwaard was. Misschien had ze hem niet moeten meenemen. Aan de andere kant, in de Grenslanden leerden jongens van zijn leeftijd boodschappen en proviand te vervoeren naar belegerde forten. Ze gingen niet met strijdtroepen mee en kregen geen eigen rang voordat ze minstens twaalf waren, maar hun opleiding begon veel eerder.
‘Vrouwe?’
Faile keek naar Selande en Arrela, die net terugkeerden. Faile had Selande de leiding geneven over de verkenners, nu Vanin zich had onthuld. De bleke kleine vrouw leek minder op een Aiel dan vele anderen in Cha Faile, op haar houding na.
‘Ja?’
‘Beweging, vrouwe,’ zei Selande zachtjes.
‘Wat?’ Faile stond op. ‘Wat voor beweging?’
‘Een of andere karavaan.’
‘In de Verwoeste Landen?’ vroeg Faile verbaasd. ‘Laat zien.’
Het was niet alleen maar een karavaan. Er lag daar een heel dórp. Faile zag het door het kijkglas, hoewel het alleen een donkere veeg was die op gebouwen in de uitlopers nabij Thakan’dar wees. Een dorp. Licht!
Faile verplaatste het kijkglas omlaag naar waar een karavaan door het kale landschap kroop, op weg naar een bevoorradingspost die op flinke afstand buiten het dorp stond.
‘Ze doen wat wij deden,’ fluisterde ze.
‘Wat zegt u, vrouwe?’ Arrela lag op haar buik naast Faile. Mandevwin lag aan de andere kant door zijn eigen kijkglas te turen.
‘Het is een centrale bevoorradingspost,’ legde Faile uit, kijkend naar de stapels kisten en bundels pijlen. ‘Schaduwgebroed kan zich niet door Poorten verplaatsen, maar hun voorraden wel. Ze hoefden geen pijlen en vervangende wapens mee te nemen op hun tocht. In plaats daarvan worden de voorraden hier verzameld en wanneer nodig naar de slagvelden gestuurd.’
En inderdaad, beneden kondigde een lint van licht aan dat er een Poort openging. Een grote stoet vuil uitziende mannen met bundels op hun rug sjokte erdoor, gevolgd door tientallen anderen die kleine karren voorttrokken.
‘Waar die voorraden ook naartoe gaan,’ zei Faile langzaam, ‘daar in de buurt zal gevochten worden. Die karren vervoeren pijlen, maar geen voedsel, aangezien de Trolloks lijken meeslepen om zich elke nacht mee te voeden.’
‘Dus als we door een van die Poorten zouden kunnen glippen...’ opperde Mandevwin.
Arrela snoof alsof ze dit gesprek een grap vond. Toen ze naar Faile keek, verdween de glimlach van haar lippen. ‘Jullie menen het.’
‘We zijn nog een heel eind van Thakan’dar,’ zei Faile. ‘En dat dorp staat in de weg. Het is misschien makkelijker om door een van die Poorten te glippen dan te proberen de vallei in te komen.’
‘We zouden achter de vijandelijke linies uitkomen!’
‘Wc zitten al achter hun linies,’ zei Faile grimmig, ‘dus daarin zou niets veranderen.’
Arrela zweeg.
‘Dat zal een probleem worden,’ zei Mandevwin zachtjes, terwijl hij zijn kijkglas draaide. ‘Moet je die kerels zien, die vanuit het dorp naar het kamp komen.’
Faile hief haar kijkglas weer. ‘Aiel?’ fluisterde ze. ‘Licht! Hebben de Shaido zich bij de troepen van de Duistere aangesloten?’
‘Zelfs die Shaidohonden zouden dat niet doen,’ zei Arrela, en ze spuugde in het zand.
De nieuwkomers zagen er inderdaad anders uit. Ze droegen hun sluiers omhoog, alsof ze ten strijde trokken, maar die sluiers waren rood. Hoe dan ook, langs Aiel sluipen zou bijna onmogelijk zijn. Waarschijnlijk had alleen het feit dat hun groep nog zo ver weg was hen van de ontdekking gered. En het feit dat niemand zou verwachten hier een groep zoals die van Faile aan te treffen, natuurlijk.
‘Achteruit,’ zei Faile, die de helling af kroop. ‘We moeten wat voorbereidingen treffen.’
Perijn werd wakker met een gevoel alsof hij in een winters meer was gesmeten. Hij zoog zijn adem naar binnen.
‘Blijf liggen, dwaas,’ zei Janina, die haar hand op zijn arm legde. De vlasharige Wijze oogde even uitgeput als hij zich voelde.
Hij lag op een zachte plek. Te zacht. Een lekker bed, met schone lakens. Buiten klotsten golven zachtjes tegen een kust en krijsten zeemeeuwen. Hij hoorde ook gekreun van ergens vlakbij komen.
‘Waar ben ik?’ vroeg Perijn.
‘In mijn paleis,’ antwoordde Berelain. Ze stond vlak bij de deur en hij merkte haar nu pas op. De Eerste droeg haar kroon met de vliegende havik en een scharlakenrood gewaad met gele zomen. De kamer was weelderig ingericht, met goud en brons langs de spiegels, vensters en bedpalen.
‘Ik kan eraan toevoegen,’ zei Berelain, ‘dat dit een nogal vertrouwd gebeuren voor me is, heer Aybara. Ik heb deze keer voorzorgsmaatregelen getroffen, voor het geval je het je afvroeg.’
Voorzorgsmaatregelen? Perijn snoof. Uno? Hij rook de man. Inderdaad, Berelain knikte opzij, en Perijn keek die kant op en zag Uno in een stoel zitten, met zijn arm in het verband.
‘Uno! Wat is er met jou gebeurd?’ vroeg Perijn.
‘Smerige Trolloks, dat is er met mij gebeurd,’ mopperde Uno. ‘Ik wacht op mijn beurt om te worden Geheeld.’
‘Slachtoffers met levensbedreigende verwondingen worden als eerste Geheeld,’ zei Janina. Ze was onder de Wijzen een van de besten met Heling. Kennelijk had ze besloten bij de Aes Sedai en Berelain te blijven. ‘Jij, Perijn Aybara, was Geheeld tot op het punt van overleven. Nét tot op het punt van overleven. We hebben ons net pas kunnen bekommeren om je wonden die niet levensbedreigend waren.’
‘Wacht!’ zei Perijn. Hij worstelde zich in een zithouding. Licht, hij was uitgeput. ‘Hoe lang ben ik hier al?’
‘Tien uur,’ antwoordde Berelain.
‘Tien uur! Ik moet weg. De gevechten...’
‘De gevechten gaan zonder jou ook door,’ kapte Berelain hem af. ‘Het spijt me.’
Perijn gromde zachtjes. Zo móé. ‘Moiraine wist een methode om iemands vermoeidheid weg te nemen. Ken jij die ook, Janina?’
‘Ik zou het niet voor je doen al zou ik hem kennen,’ zei Janina. ‘Je hebt slaap nodig, Perijn Aybara. Je deelname aan de Laatste Slag is voorbij.’
Perijn klemde zijn kaken op elkaar en wilde overeind komen.
‘Stap uit dat bed,’ zei Janina streng, ‘en ik wikkel je in Lucht en laat je daar een paar uur hangen.’
Perijns eerste ingeving was om zich te verplaatsen zoals in de droom. Hij begon de gedachte al te vormen in zijn hoofd, maar toen besefte hij hoe dom dat was. Hij was teruggekeerd naar de echte wereld. Hier kon hij zich niet zomaar verplaatsen. Hij was hulpeloos als een zuigeling.
Gefrustreerd leunde hij achterover tegen zijn hoofdkussen.