Rhand Altor zou zijn strijd snel moeten voltooien, want Rhuarc vermoedde dat het niet lang meer zou duren voordat de Schaduw deze vallei innam.
Hij en zijn broeders zagen een groep Aiel die de speren dansten met de verraders met rode sluiers. Hoewel veel van die roodsluiers konden geleiden, leek het erop dat dat niet voor dit groepje gold. Rhuarc en zijn twee sprongen met maaiende speren in de dans.
Die roodsluiers vochten goed. Trask ontwaakte uit de droom tijdens dit gevecht, hoewel hij nog wel een roodsluier doodde terwijl hij viel. Het gevecht eindigde toen de overgebleven roodsluiers vluchtten. Rhuarc doodde een van hen met de boog, en Baelder haalde een andere neer. Mannen in de rug schieten, dat zouden ze nooit hebben gedaan als ze tegen ware Aiel vochten. Maar deze schepsels waren erger dan Schaduwgebroed.
De drie overgebleven Aiel die ze hadden geholpen, knikten dankbaar. Ze sloten zich bij Rhuarc en Baelder aan, en samen liepen ze terug in de richting van de Doemkrocht om te kijken hoe het met de verdediging ging.
Gelukkig hield het leger daar nog steeds stand. Veel soldaten waren die Draakgezworenen die als laatste bij de strijd waren gekomen, en het waren voornamelijk burgers en vrouwen. Ja, er waren een paar Aes Sedai bij, en zelfs een paar Aiel en Asha’man. Maar de meesten hadden oude zwaarden die jaren niet meer waren gebruikt, of vechtstokken die ooit de stelen van landbouwgereedschap waren geweest.
Ze vochten tegen de Trolloks als in de hoek gedrukte wolven. Rhuarc schudde zijn hoofd. Als de Boomdoders zo fel hadden gevochten, dan had Laman zijn troon misschien nog gehad.
Er kwam een bliksemflits uit de lucht die een aantal verdedigers doodde. Rhuarc knipperde de vlekken voor zijn ogen weg, draaide opzij en tuurde door de gierende wind om zich heen. Daar.
Hij gebaarde naar zijn broeders dat ze moesten achterblijven en sloop ineengedoken naar voren. Hij greep onderweg een handvol grijs, asachtig stof van de grond en wreef ermee over zijn kleding en gezicht, hoewel de wind een deel ervan uit zijn hand trok.
Hij ging stil op de grond liggen, met een dolk tussen zijn tanden geklemd. Zijn prooi stond op een heuveltje naar de gevechten te kijken. Een van die roodsluiers, met zijn sluier omlaag en een grijns op zijn gezicht. De tanden van dit schepsel waren niet tot punten gevijld. Degenen met tot punten gevijlde tanden konden allemaal geleiden, maar sommige anderen konden het ook. Rhuarc wist niet wat dat betekende.
Deze kerel was een geleider, wat werd onthuld toen hij Vuur opriep en dat in de vorm van een speer naar een groepje vechtende Tyreners stuurde. Rhuarc sloop langzaam, heel langzaam verder door een holte tussen de rotsen.
Hij was gedwongen toe te kijken terwijl de roodsluier de ene na de andere verdediger doodde, maar hij versnelde zijn pas niet. Hij bleef haast ondraaglijk langzaam kruipen en hoorde het vuur sissen. De roodsluier bleef onbewogen met zijn handen op zijn rug staan terwijl wevingen van de Ene Kracht om hem heen insloegen.
Een groep van vier Trolloks liep op een paar duim afstand langs Rhuarc heen. Ze meldden zich bij de roodsluier, kregen hun bevelen en liepen door. Doden. Vernietigen. Het soort bevelen waar Trolloks de voorkeur aan gaven.
De roodsluier zag Rhuarc niet. Hoewel sommige van die mannen vochten als Aiel, deden vele dat niet. Ze slopen niet geruisloos en leken de boog of speer niet zo goed te kennen als ze zouden moeten. Mannen zoals die voor hem stond... Rhuarc betwijfelde of ze zich ooit geruisloos hadden hoeven bewegen om een vijand te besluipen of een hert te doden in de wildernis. Waarom zouden ze daar ook moeite voor doen, als ze konden geleiden?
De roodsluier merkte het niet toen Rhuarc om het karkas van een Trollok bij zijn voeten sloop, zijn hand uitstak en de man zijn hielpezen doorsneed. Hij viel met een kreet op de grond, en voordat hij verder kon gaan met geleiden, sneed Rhuarc hem de keel af en verborg zich geruisloos weer tussen twee karkassen.
Twee Trolloks kwamen kijken wat er aan de hand was. Rhuarc doodde de eerste en haalde de tweede neer terwijl die zich nog omdraaide, voordat ze hem zelfs maar hadden gezien. Toen ging hij weer in het landschap op.
Er kwam verder geen Schaduwgebroed om onderzoek te doen, dus trok Rhuarc zich terug naar zijn mannen. Onderweg – ineengedoken rennend – zag hij een klein roedel wolven dat een tweetal Trolloks afmaakte. De wolven draaiden zich met bebloede snuiten en rechtopstaande oren naar hem toe. Ze lieten hem voorbij gaan en trokken zich geruisloos in de storm terug op zoek naar nog meer prooien.
Wolven. Ze waren gekomen met de regenloze storm en vochten nu aan de zijde van de mensen. Rhuarc wist niet veel van hoe de strijd in het algemeen verliep. Hij zag dat een paar van koning Darlins troepen in de verte nog in gelederen stonden. De kruisboogschutters hadden zich opgesteld naast de Draakgezworenen en hielden nog steeds stand. Het laatste wat Rhuarc had gezien, was dat hun kruisboogschichten bijna op waren en dat de vreemde, stoom uitbrakende wagens die voorraden hadden aangevoerd nu aan stukken lagen. Aes Sedai en Asha’man bleven geleiden tegen de overmacht, maar niet meer met dezelfde kracht die hij eerder bij hen had gezien.
De Aiel deden wat ze het beste konden: doden. Zolang die legers het pad naar Rhand Altor verdedigden, zou dat misschien voldoende zijn. Misschien...
Er beukte iets tegen hem aan. Hij zoog zijn adem naar binnen en belandde op zijn knieën. Toen hij opkeek, stapte er een beeldschone vrouw door de storm naar hem toe. Ze had prachtige ogen, hoewel ze niet recht naast elkaar stonden. Hij had nooit eerder beseft hoe vreselijk gelijk de ogen bij andere mensen eigenlijk stonden. De gedachte daaraan maakte hem misselijk. En alle andere vrouwen hadden te veel haar op hun hoofd. Dit schepsel, met hier en daar wat plukken haar, was schitterend.
Ze kwam dichterbij. Prachtig, onvoorstelbaar, ongelooflijk. Ze raakte zijn kin aan terwijl hij op de grond knielde, en haar vingertoppen waren zo zacht als wolken.
‘Ja, jij voldoet wel,’ zei ze. ‘Kom, mijn huisdier. Sluit je bij de anderen aan.’
Ze gebaarde naar een groep die haar volgde. Enkele Wijzen, een paar Aes Sedai, een man met een speer. Rhuarc grauwde. Zou die man proberen de genegenheid van zijn geliefde voor zich te winnen? Hij zou hem dóden. Hij zou...
Zijn meesteres grinnikte. ‘En Moridin denkt dat dit gezicht een straf voor me is. Nou, het kan jou niet schelen wat voor gezicht ik draag, hè, huisdier?’ Haar stem werd zachter en tegelijkertijd strenger. ‘Als ik klaar ben, zal het niemand meer kunnen schelen. Moridin zelf zal mijn schoonheid prijzen, want hij zal zien door de ogen die ik hem schenk. Net als jij, huisdier. Net als jij.’
Ze gaf Rhuarc een schouderklopje. Hij liep met haar en de anderen mee door de vallei en liet de mannen achter die hij zijn broeders had genoemd.
Rhand stapte naar voren toen er vanuit de draden van licht een weg werd gevormd. Hij stapte op een glanzende, schone plavei en liep vanuit het niets de grootsheid tegemoet.
De weg was zo breed dat er zes wagens naast elkaar over konden rijden, maar er reden geen voertuigen. Er waren alleen mensen. Vrolijke mensen in kleurrijke kleding, pratend, roepend, lachend. Geluiden vulden de leegte, de geluiden van het leven.
Rhand draaide om zijn as en keek naar de gebouwen die rondom hem verrezen. Langs de weg stonden hoge huizen met pilaren aan de voorzijde. Ze waren lang en smal en stonden tegen elkaar aan, met de voordeur naar de weg toe. Erachter lagen koepels, wonderen en torenhoge gebouwen. Dit leek op geen enkele stad die Rhand ooit had gezien, hoewel hij duidelijk door Ogier was gebouwd.
Of gedeeltelijk door Ogier. Verderop waren arbeiders bezig een stenen voorpui te herstellen die was vernield in een storm. Ogier met dikke vingers lachten rommelend terwijl ze naast de mannen werkten. Toen de Ogier naar Tweewater waren gekomen om Rhand te betalen voor zijn offer, met de bedoeling hier een monument te bouwen, hadden de leiders van de stad wijselijk hun hulp ingeroepen om in plaats daarvan de stad te verbeteren.