Выбрать главу

In de loop der jaren hadden de Ogier en mannen uit Tweewater nauw samengewerkt, en nu werden ook ambachtslieden uit Tweewater overal ter wereld veel gevraagd. Rhand draaide zich om en liep de weg af, te midden van mensen van alle nationaliteiten. Domani met kleurrijke, doorschijnende kleding. Tyreners – de scheidslijn tussen burgers en edelen verdween met de dag verder – in wijde kleding en hemden met gestreepte mouwen. Seanchanen in exotische zijde. Grenslanders met een nobele uitstraling. Zelfs een paar Sharanen.

Ze waren allemaal naar Emondsveld gekomen. De stad vertoonde nu nog weinig gelijkenis met het vroegere dorp, en toch waren er nog aanwijzingen van te zien. Er waren meer bomen en groene open ruimtes dan je in andere grote steden zou aantreffen, zoals in Caemlin of Tyr. In Tweewater werden ambachtslieden vereerd. En hun schutters waren de beste die de wereld kende. Een elitegroep mannen uit Tweewater, gewapend met de nieuwe vuurstokken die de mensen geweren noemden, diende samen met de Aiel op vredesmissies in Shara. Dat was de enige plek ter wereld waar nog oorlog woedde. O, er waren wel hier en daar geschillen. De ruzie tussen Morland en Tyr, vijf jaar geleden, had het land bijna zijn eerste echte oorlog opgeleverd in de eeuw die sinds de Laatste Slag was verstreken.

Rhand glimlachte terwijl hij door de menigte liep. Niemand stootte hem aan en hij luisterde vol trots naar de vreugde in de stemmen van de mensen. De ‘ruzie’ in Morland was fel geweest naar de maatstaven van de Vierde Eeuw, maar eigenlijk had het niets voorgesteld. Eén ontstemde edele die op een groep Aielse wachters had geschoten. Drie gewonden, geen doden, en dat waren de ergste ‘gevechten’ in jaren, buiten de Sharaanse acties.

Boven hem brak de zon door het dunne wolkendek en baadde de weg in licht. Rhand bereikte eindelijk het stadsplein, dat ooit de Brink in Emondsveld was geweest. Wat te denken van de Steengroeveweg, die nu breed genoeg was om er een leger over te verplaatsen? Hij liep om de reusachtige fontein in het midden van het plein heen, een monument voor de gesneuvelden van de Laatste Slag, gebouwd door de Ogier in plaats van een standbeeld voor Rhand.

Hij zag bekende gezichten tussen de standbeelden in het midden van de fontein en wendde zich af.

Nog niet onherroepelijk, dacht hij. Dit is nog niet echt. Hij had deze werkelijkheid opgebouwd met draden van wat zou kunnen zijn, met spiegels van de wereld zoals de toestand er nu was. Dit stond nog niet vast.

Voor het eerst sinds hij dit zelf ontworpen visioen had betreden, wankelde zijn vertrouwen. Hij wist dat de Laatste Slag geen mislukking was. Maar er stierven mensen. Dacht hij dat hij een einde kon maken aan alle sterfte, alle pijn?

Dit zou mijn gevecht moeten zijn, dacht hij. Zij zouden niet moeten sterven. Was zijn offer niet genoeg?

Dat had hij al zo vaak gevraagd.

Het visioen trilde, kiezels onder zijn voeten zoemden, gebouwen beefden en flikkerden. De mensen bleven roerloos staan en alle geluid stierf weg. In een smalle zijstraat zag hij duisternis verschijnen, als een speldenprik die zich uitbreidde en alles eromheen opslokte. De plek werd zo groot als een van de huizen en bleef zich langzaam uitbreiden.

JE DROOM IS ZWAK, TEGENSTANDER.

Rhand paste meer wilskracht toe en het trillen hield op. Mensen die verstijfd waren blijven staan, liepen door. Het geruststellende geroezemoes werd hervat. Een windje blies over de weg en liet feestelijke banieren aan palen wapperen.

‘Ik zal zorgen dat het gebeurt,’ zei Rhand tegen de duisternis. ‘Dit is jouw falen. Geluk, groei, liefde...’

DIE MENSEN ZIJN NU VAN MIJ.

‘Jij bent de duisternis,’ zei Rhand luid. ‘De duisternis kan het Licht niet achteruitduwen. De duisternis bestaat alleen als het Licht faalt, als het Licht vlucht. Ik zal niét falen. Ik zal niét vluchten. Je kunt niet winnen zolang ik de weg versper, Shaitan.’

WE ZULLEN ZIEN.

Rhand wendde zich van de duisternis af en liep verbeten door naar de fontein. Aan de andere kant van het plein leidde een groot aantal brede witte treden naar een gebouw van vier verdiepingen hoog, dat met ongelooflijk veel vakmanschap was gebouwd. Het gebouw was voorzien van kunstig snijwerk, het had een glanzend koperen dak en hing vol met banieren. Honderd jaar. Honderd jaar van leven, honderd jaar van vrede.

De vrouw die boven aan de trap stond, kwam hem bekend voor. Ze had wat Saldeaans bloed, maar ook donkere krullen die kenmerkend Tweewaters waren. Vrouwe Adora, Perijns kleindochter en de burgemeester van Tweewater. Rhand liep de trap op terwijl ze haar herdenkingsrede gaf. Niemand zag hem. Hij zorgde ervoor dat ze hem niet zagen. Hij glipte als een grijzel achter haar langs terwijl ze de feestelijkheden van die dag opende en ging het gebouw binnen.

Het was geen regeringsgebouw, hoewel het dat van buitenaf misschien wel leek. Het was veel belangrijker.

Een school.

Rechts van hem waren brede gangen met schilderijen en siervoorwerpen die konden wedijveren met die in elk paleis, maar hier waren de grote leermeesters en verhalenvertellers van het verleden afgebeeld, van Anla tot Thom Merrilin. Rhand wandelde door de gang en keek binnen in vertrekken waar iedereen welkom was, van de armste boer tot de kinderen van de burgemeester. Het gebouw moest groot zijn om iedereen onder te brengen die wilde leren.

JE PARADIJS IS GEBREKKIG, TEGENSTANDER.

De duisternis hing in een spiegel rechts van Rhand. Die weerspiegelde niet de gang, maar zijn aanwezigheid.

DENK JE DAT JE EEN EINDE KUNT MAKEN AAN ALLE LEED? ZELFS ALS JE WINT, ZAL JE DAT NIET LUKKEN. OP DEZE VOLMAAKTE STRATEN WORDEN NOG ALTIJD ’s NACHTS MANNEN VERMOORD. KINDEREN LIJDEN HONGER, ONDANKS DE POGINGEN VAN JE ONDERDANEN. DE RIJKEN BUITEN DE ARMEN NOG STEEDS UIT. ZE DOEN HET ALLEEN STILLETJES.

‘Het is beter,’ fluisterde Rhand. ‘Het is goed.’

HET IS NIET GENOEG, EN HET ZAL NOOIT GENOEG ZIJN. JE DROOM IS GEBREKKIG. JE DROOM IS EEN LEUGEN. IK BEN DE ENIGE EERLIJKHEID DIE JE WERELD OOIT HEEFT GEKEND.

De Duistere viel hem aan.

Het kwam als een storm. Een windvlaag die zo verschrikkelijk was dat hij dreigde Rhands huid van zijn botten te trekken. Hij bleef rechtop staan, met zijn blik op het niets gericht en met zijn armen op zijn rug. De aanval scheurde het visioen weg. De prachtige stad, de lachende mensen, het monument voor onderwijs en vrede. De Duistere verteerde het allemaal, en wederom werd het niet meer dan een mogelijkheid.

Silviana hield de Ene Kracht vast, voelde die door haar heen stromen en de wereld verlichten. Als ze saidar vasthield, had ze het gevoel dat ze alles kon zien. Het was een heerlijk gevoel, zolang ze maar onderkende dat het alleen maar een gevoel was. Het was niet de waarheid. De verlokkingen van de kracht van saidar hadden al vele vrouwen tot dwaze gebaren verleid. En dat gold al helemaal voor vele Blauwe zusters.

Silviana vormde vuur vanaf de rug van haar paard en bestookte er Sharaanse soldaten mee. Ze had haar ruin, Prikkel, geleerd om niet schichtig te zijn als ze geleidde.

‘Boogschutters, achteruit!’ riep Chubain vlak achter haar. ‘Lopen, lopen! Zware infanterie, naar voren!’ De gepantserde voetsoldaten beenden langs Silviana met bijlen en vlegels om de gedesoriënteerde Sharanen op de hellingen aan te vallen. Pieken zouden beter zijn geweest, maar daarvan hadden ze er niet genoeg voor iedereen.

Ze weefde nog een uitbarsting van vuur over de vijand heen om de weg te bereiden en richtte haar aandacht toen op de Sharaanse boogschutters hoger op de helling.

Toen Egwenes leger om de moerassen heen was getrokken, had het zich opgesplitst in twee aanvalstroepen. De Aes Sedai waren naar voren gegaan met de infanterie van de Witte Toren, om de Sharanen op de Hoogvlakte vanuit het westen aan te vallen. Inmiddels waren de branden geblust en waren de meeste Trolloks van de Hoogvlakte af gekomen om beneden te vechten.

De andere helft van Egwenes leger, voornamelijk cavalerie, was door de gang langs de moerassen naar de voorde gestuurd. Zij vielen de kwetsbare achterhoedes van de Trolloks aan, die van de hellingen waren gekomen om Elaynes troepen in het gebied rondom de voorde aan te vallen.