Выбрать главу

Tams mannen zouden wel moe zijn. Konden ze lang genoeg standhouden totdat Lan aankwam en de Trolloks van achteren aanviel? Licht, Mart hoopte van wel. Zo niet...

Iemand verduisterde de deuropening naar de bevelspost, een lange man met donker, krullend haar en de jas van een Asha’man. Hij had het gezicht van een man die zojuist een handvol verliezende kaarten had gekregen. Licht. Een Trollok zou die starende blik nog onrustbarend hebben gevonden.

Min, die in gesprek was geweest met Tuon, kapte af. Logain leek zijn boze blik in het bijzonder op haar te richten. Mart rechtte zijn rug en klopte zijn handen af. ‘Ik hoop dat je niks al te naars met de wachters hebt gedaan, Logain.’

‘De wevingen van Lucht laten over een minuut of twee vanzelf weer los,’ antwoordde de man op harde toon. ‘Ik dacht niet dat ze me zouden binnenlaten.’

Mart keek kort naar Tuon. Ze was zo stram geworden als een Ilink gesteven schort. Seanchanen vertrouwden al geen vrouwen die konden geleiden, laat staan iemand als Logain.

‘Logain,’ zei Mart. ‘Ik wil dat jij meevecht met het leger van de Witte Toren. Die Sharanen hakken ze in de pan.’

Logain keek alleen maar naar Tuon.

‘Logain!’ zei Mart. ‘Voor het geval je het niet in de gaten had, we voeren hier een verrekte oorlog.’

‘Het is niet mijn oorlog.’

‘Dit is ónze oorlog,’ snauwde Mart. ‘Van ieder van ons.’

‘Ik ben naar voren gestapt om te vechten,’ zei Logain. ‘En wat was mijn beloning? Vraag maar aan de Rode Ajah. Zij kunnen je vertellen hoe een man die door het Patroon wordt misbruikt wordt beloond.’ Hij lachte blaffend. ‘Het Patroon eiste een Draak! En dus kwam ik!

Te snel. Alleen maar een beetje te snel.’

‘Zeg,’ zei Mart, die naar Logain stapte. ‘Ben je nu boos omdat jij niet de Draak bent geworden?’

‘Zo kleinzielig ben ik niet,’ antwoordde Logain. ‘Ik volg de heer Draak. Laat hém maar sterven. Ik wil geen deel uitmaken van dat feestmaal. Ik en de mijnen zouden bij hem moeten zijn in plaats van hier te vechten. Deze strijd om de leventjes van mensen is niets vergeleken met de strijd die gaande is in Shayol Ghul.’

‘En toch weet je dat we je hier nodig hebben,’ zei Mart. ‘Anders zou je al weg zijn.’

Logain zei niets.

‘Ga naar Egwene,’ droeg Mart hem op. ‘Neem iedereen mee die je hebt en hou die Sharaanse geleiders bezig.’

‘En hoe zit het met Demandred?’ vroeg Logain zachtjes. ‘Hij roept om de Draak. Hij heeft de kracht van tien mannen. Niemand van ons kan het tegen hem opnemen.’

‘Maar jij wilt het proberen, zeker?’ antwoordde Mart. ‘Daarom ben je hier nu. Je wilt dat ik je naar Demandred stuur.’

Logain aarzelde, maar toen knikte hij. ‘Hij kan de Herrezen Draak niet krijgen. In plaats daarvan zal hij met mij genoegen moeten nemen. De... vervanger van de Draak, zo je wilt.’

Bloed en bloedas... ze zijn allemaal krankzinnig. Maar helaas, wat zou Mart anders tegen een Verzaker kunnen uitrichten? Op het ogenblik draaide zijn strategie erom Demandred bezig te houden, de man tot een reactie te dwingen. Als Demandred als generaal moest optreden, kon hij niet zoveel schade aanrichten met geleiden.

Hij zou iets moeten verzinnen om met de Verzaker af te rekenen. Daar werkte hij aan. Hij werkte er al de hele verrekte oorlog aan en had nog niets kunnen bedenken.

Mart keek weer door zijn Poort. Elayne stond onder te veel druk. Hij moest iets doen. De Seanchanen erheen sturen? Hij had hen aan het zuidelijke uiteinde van het veld opgesteld, langs de oevers van de Erinin. Zij voorkwamen dat Demandred al zijn troepen kon inzetten voor de slagen die beneden de Hoogvlakte werden geleverd. Daarnaast had Mart andere dingen voor hen te doen. Belangrijke dingen.

Logain zou niet veel kans maken tegen Demandred, dacht Mart. Maar hij moest iets aan die man doen. Als Logain dat wilde proberen, dan zij het zo.

‘Goed, je mag tegen hem vechten,’ zei Mart. ‘Doe het nu, of wacht tot hij een beetje verzwakt is. Licht, hopelijk kunnen we hem verzwakken. Maar goed, dat laat ik aan jou over. Kies je eigen tijd en val aan.’

Logain glimlachte, maakte een Poort midden in de kamer en stapte erdoor, met zijn hand op zijn zwaard. Hij had genoeg trots om de Herrezen Draak te zijn, dat stond vast. Mart schudde zijn hoofd. Wat hij er niet voor over zou hebben om klaar te zijn met al die hoge heren. Mart mocht dan nu een van hen zijn, maar dat was op te lossen. Het enige wat hij hoefde te doen, was Tuon ervan overtuigen dat ze haar troon moest opgeven en er met hem vandoor moest gaan. Het zou niet meevallen, maar bloed en as, hij streed nu in de Laatste Slag. Vergeleken met de uitdaging waar hij nu voor stond, leek Tuon hem een gemakkelijk te ontwarren knoop.

‘De roem van de mensheid...’ fluisterde Min. ‘Die zal nog komen.’

‘Laat iemand bij die wachters gaan kijken,’ beval Mart, die zich weer op zijn kaarten richtte. ‘Tuon, misschien moeten we jou verplaatsen. Deze plek is nooit veilig geweest, dat heeft Logain zojuist nog maar eens bewezen.’

‘Ik kan wel op mezelf passen,’ antwoordde ze hooghartig.

Te hooghartig. Hij trok zijn wenkbrauw naar haar op, en zij knikte.

Echt, dacht Mart. Hiér wil je over ruziën? Hij wist niet zeker of de verspieder erin zou trappen. Het was nogal een zwakke reden.

Zijn voornemen met Tuon was om een voorbeeld te nemen aan wat Rhand een keer bij Perijn had gedaan. Als Mart een kloof kon veinzen tussen hemzelf en de Seanchanen, en daarbij kon zorgen dat Tuon haar troepen terugtrok, misschien zou de Schaduw haar dan negeren. Mart had een voordeeltje nodig.

Twee wachters kwamen binnen. Nee, drie. Die ene kerel zag je gauw over het hoofd. Mart schudde zijn hoofd naar Tuon – ze moesten iets geloofwaardigers vinden om over te ruziën – en keek weer naar zijn kaarten.

Er zat hem iets dwars aan die kleine wachter. Hij lijkt eerder een bediende dan een soldaat, dacht Mart. Hij dwong zichzelf op te kijken, hoewel hij zich eigenlijk niet zou moeten laten afleiden door eenvoudige dienaren. Ja, daar stond die kerel, naast Marts tafel. Niet de moeite waard om aandacht aan te besteden, ook al trok hij nu een mes.

Een mes.

Mart ging struikelend achteruit toen de grijzel aanviel. Hij brulde en reikte naar een van zijn eigen messen, en op dat ogenblik schreeuwde Mika: ‘Ik voel iemand geleiden! Vlakbij!’

Min dook op Fortuona af toen de wand van de bevelspost in vlammen opging. Sharanen in vreemde pantsers gemaakt van goudkleurig geverfde repen metaal kwamen door de brandende opening. Ze werden vergezeld door geleiders met getatoeëerde gezichten, de vrouwen in lange, stijve zwarte gewaden, de mannen met ontblote borst en gerafelde broeken. Min overzag het allemaal in de tel voordat ze Fortuona’s troon omkiepte.

Vuur brandde door de lucht boven Min, schroeide haar weelderige zijde en verteerde de muur achter hen. Fortuona maakte zich los uit Mins greep en bleef gedekt liggen, en Min knipperde verbaasd met haar ogen. Fortuona had haar volumineuze kleding achtergelaten – die was gemaakt om los te komen – en droeg nu een strakke zijden broek met een hemd, allebei zwart.

Tuon kwam omhoog met een mes in haar hand, zachtjes grauwend, bijna als een roofdier. Mart viel achterover op de grond, met een man met een mes boven op hem. Waar was die man vandaan gekomen? Ze had hem niet zien binnenkomen.

Tuon rende op Mart af toen Sharaanse geleiders de bevelspost met vuur begonnen te bestoken. Min worstelde zich overeind in haar verschrikkelijke kleding. Ze trok een dolk en dook ineen met haar rug tegen de troon, terwijl de grond golfde.

Ze kon niet bij Fortuona komen, dus duwde ze zich door de achterste wand, die gemaakt was van het papierachtige spul dat de Seanchanen tenmi noemden.

Ze hoestte van de rook, maar buiten was de lucht helderder. Geen van de Sharanen bevond zich aan deze kant van het gebouw. Ze vielen allemaal aan vanuit andere richtingen. Min haalde diep adem en rende langs de wand. Geleiders waren gevaarlijk, maar als ze er een aan haar mes kon rijgen, dan zou alle Ene Kracht ter wereld niet meer uitmaken.